ZULLEN RESTAURANTKOSTEN FISCAAL MEER AFTREKBAAR WORDEN?

We zijn in de nieuwjaarsmaand. Traditioneel wordt nieuwjaar in dit land steevast gevierd met een maaltijd en een goed glas wijn. Niet zelden in een restaurant. Een van de stokpaardjes van minister REYNDERS is de aftrekbaarheid van de restaurantkosten binnen zowel de personen- als de vennootschapsbelasting. Maar ook het B.T.W.-tarief zelf op de maaltijd en de aftrekbaarheid ervan als terugvorderbare B.T.W. laten hem niet onberoerd. Net voor Kerstdag antwoordde de minister op de vraag hoe ver het nu staat met zijn plan om die restaurantkosten meer aftrekbaar te maken.

Op fiscaal vlak zal 2001 een druk jaar worden. De regering kondigt immers niet alleen een hervorming van de personenbelasting aan, maar tevens een daling van de vennootschapsbelasting. De krachtlijnen van de hervorming van de personenbelasting liggen al min of meer vast. De timing voor de invoering blijft onduidelijk. Een ding is zeker. Het zal geleidelijk gaan.

Maar naast de personenbelasting, heeft de regering al meermaals aangekondigd dat zij ook de vennootschapsbelasting zal verlagen. In de regeringsverklaring staat te lezen dat de regering de bestaande internationale trend zal volgen tot verlaging van de nominale tarieven. Het gemene tarief van 39 procent (art. 215, eerste lid W.I.B. 1992) zal dus dalen. Maar zonder enige twijfel is dat de regeringsverklaring stelt dat deze tariefdaling budgettair een nuloperatie moet worden. Dat kan dus enkel door de belastbare basis te verhogen. De enige weg om dat te bereiken is het resoluut snijden in de aftrekposten. Wel wordt in de regeringsverklaring expliciet gesteld dat bijzondere aandacht moet uitgaan naar de K.M.O.’s. Vooral voor de kleine ondernemingen zullen technieken geïntroduceerd worden om investeringen met eigen middelen te stimuleren. Een van de pistes die de regering wil onderzoeken is om onder bepaalde voorwaarden een deel van de voor investeringen gereserveerde winsten volledig vrij te stellen van de vennootschapsbelasting.

Maar ongetwijfeld dé klap op de vuurpijl is het voornemen van de regering de aftrekbaarheid van bepaalde onbetwistbare kosten geleidelijk uit te breiden. Dit is een merkwaardige passus uit het regeerakkoord. De vraag is welke kosten met deze vage woorden worden bedoeld. Steeds wordt daarbij verwezen naar de nu beperkte aftrekbaarheid van restaurantkosten. Deze zijn in de regel maar voor 50 procent aftrekbaar (art. 53, 8° W.I.B. 1992).

Mogelijkheden

In de laatste Kamercommissie voor de Financiën en de Begroting kwam deze problematiek nog eens aan bod (CRIV 50 COM 343 van 20.12.2000, p. 4; interpellatie van volksvertegenwoordigers Richard FOURNAUX en Georges LENSSEN). Beide volksvertegenwoordigers vroegen de minister van Financiën wanneer de hogere kostenaftrek zal ingevoerd worden. De minister bevestigt dat verschillende pistes in verband met de restaurantkosten bestaan. Niet alleen wat de aftrekbaarheid betreft in de personenbelasting, maar ook voor de aftrekbaarheid van de B.T.W. en misschien ook de vermindering van de B.T.W.-tarieven. De minister stelt echter duidelijk dat hij niet zondermeer de volledige aftrekbaarheid van restaurantkosten wil invoeren. Hij wil onderzoeken of een belastingplichtige de mogelijkheid moet krijgen om aan te tonen dat zijn beroepsmatig gedane restaurantkosten hoger liggen dan het huidige plafond van 50 procent. Een niet onbelangrijke nuancering. Maar bij de invoering acht de minister het essentieel dat de betrokken sector een gedragscode zou aanvaarden. Daarin moeten engagementen van de sectoren opgenomen worden in verband met sociale, fiscale of andere maatregelen. Indien deze piste wordt gevolgd zal zo’n charter ongetwijfeld maatregelen bevatten die de fraude in de horecasector moeten indijken. De minister stelt ook nog dat de Hoge raad voor Financiën een en ander onderzoekt. Maar uit het antwoord van de minister valt duidelijk op te maken dat hij in dit dossier een initiatief wil nemen.

Maar de minister zegt duidelijk dat een oplossing voor de horeca niet noodzakelijk (enkel) moet komen vanuit de directe belasting. Ook op het vlak van de B.T.W. op restaurantkosten wil de minister voorstellen formuleren. De minister argumenteert deze potentiële maatregel door te stellen dat de horecasector een arbeidsintensieve (diensten)sector is die via een juiste ingreep in het toepasselijke B.T.W. stelsel kan aangemoedigd worden. Twee pistes kunnen bewandeld worden. De meest voor hand liggende maatregel is de verlaging van het B.T.W. tarief op restaurantkosten van 21 naar 6 procent. Maar om dat te realiseren is de zegen van de Europese Unie nodig. REYNDERS heeft daar de nodige stappen voor gezet. Hij heeft op het Europese niveau gepleit om de restaurantsector toe te voegen aan de lijst van arbeidsintensieve sectoren. Alhoewel hij van verschillende collega’s steun kreeg, is het voorstel afgegaan op een veto van de Duitse minister van Financiën die dergelijke toevoeging niet zag zitten. Dus een tariefverlaging is niet mogelijk. De tweede logische piste is de aftrekbaarheid van de op restaurantkosten verschuldigde B.T.W. te verhogen. Nu is het in principe zo dat deze B.T.W. niét aftrekbaar is (art. 45, § 3, 3° W.B.T.W.) in die zin dat hij niet het normale statuut van terugvorderbare B.T.W. heeft. In tegenstelling tot de andere betaalde B.T.W. door een ondernemer kan deze B.T.W. dus niet teruggevorderd worden van de staat. Om de B.T.W. op restaurantkosten toch (voor een gedeelte) aftrekbaar te maken, is de zegen van Europa niet nodig. Dus hier kan België autonoom handelen, voor zover de Belgische aftrekregeling niet ruimer wordt dan wat de zesde E.E.G.-richtlijn toestaat ("de uitgaven die geen strikt professioneel karakter hebben, zoals weelde-uitgaven en uitgaven voor ontspanning of representatie, zijn in elk geval van het recht op aftrek uitgesloten" art. 17, 6, eerste lid in fine 6e E.E.G.-richtlijn). De minister hoopt in het eerste semester van 2001 een voorstel in die zin te kunnen doen. Maar als dergelijk voorstel enkel de aftrekbaarheid van de B.T.W. verhoogt, zal dit enkel in het voordeel spelen van B.T.W.-belastingplichtigen. De gewone consument zal daar dus geen voordeel bij hebben.

Loterij

Maar de minister herhaalt dat het in het kader van dergelijk voorstel essentieel is dat de horecasector zich engageert om de fraude die in die sector bestaat, in te dijken. Om ervoor te zorgen dat de restauranthouders de B.T.W.-bonnetjes (art. 22, § 1, 2° K.B. B.T.W. nr. 1) uitreiken, suggereert de minister de organisatie van een loterij. Elk B.T.W.-bonnetje zou kunnen deelnemen aan een loterij. Dat zou dan betekenen dat elkeen die gaat eten op restaurant, de kans heeft via een loterij iets te winnen. Dat systeem zou volgens REYNDERS goed werken in de Aziatische landen. Het feit dat met elk bonnetje potentieel een prijs te winnen is, zou de consument er op een positieve wijze moeten toe aanzetten bij elke maaltijd zijn B.T.W.-bonnetje op te eisen. Maar dat zal dan op zich weer andere fiscale problemen stellen. Stel dat een vennootschap gaat eten met een aantal klanten en voor dat diner een prijs wint. Is die tegenwaarde van die prijs dan belastbaar als winst bij de betrokken vennootschap die de beroepsuitgave droeg?

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 5 januari 2001.