BEVEK EN BEVAK BETALEN 13 JAAR LANG BELASTING OP HUN BELASTING

Beveks en bevaks hebben de Belgische beurs en de beleggers mooie dagen bezorgd. Deze producten werd door de wetgever in het leven geroepen in 1990. Meteen werd in een afwijkend fiscaal stelsel voorzien. Een beleggingsvennootschap is enkel belastbaar op een aantal specifieke bestanddelen. Zo is zij niet belastbaar op de gereserveerde winst en de uitgekeerde winst. Maar zij moet wel belasting betalen op zo goed als alle niet als bedrijfskosten aftrekbare uitgaven en kosten. Daar behoort traditioneel de vennootschapsbelasting bij. Dit heeft tot gevolg dat de beleggingsvennootschap 13 jaar lang belasting op belasting betaalt. Vorige week werd minister van Financiën Reynders omtrent deze problematiek geïnterpelleerd.

In België zijn door de wet op de financiële transacties en de financiële markten van 4 december 1990 (BS 22/12/1990) Belgische beleggingsinstellingen in het leven geroepen. De twee meest bekende zijn de beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal (bevek) en de beleggingsvennootschap met vast kapitaal (bevak). Deze vennootschappen hebben als doel uit het publiek aangetrokken financieringsmiddelen collectief te beleggen. Een fundamenteel onderscheid tussen beide is dat de bevak mag beleggen in vastgoed en hoog risicodragend kapitaal, de bevek niet. Sinds de totstandkoming van deze producten hebben tal van beleggers er mooie winsten mee behaald.
Om dit product aantrekkelijk te maken voorziet de wet van 4 december 1990 in een specifieke fiscale behandeling van de belastbare basis van deze vennootschappen. Beleggingsvennootschappen zijn in wezen slechts belastbaar op drie bestanddelen (art. 143, 1 wet 4/12/1990). Vooreerst moeten ze de vennootschapsbelasting betalen op het totaal van de vergoedingen toegekend voor ontbrekende coupon (art. 18, eerste lid, 3 W.I.B. 1992). Tevens zijn zij belastbaar op de ontvangen abnormale of vrijwillige voordelen. Tot slot worden de niet als bedrijfskosten aftrekbare uitgaven en kosten andere dan waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen bij hun belastbare basis geteld. Op die belastbare basis moet een belasting worden betaald van 40,17 procent, het gemene tarief. Beleggingsvennootschappen zijn ook onderworpen aan de afzonderlijke aanslag van art. 219 W.I.B. 1992. Zo zijn zij belastbaar aan 309 procent op de door de wet bepaalde kosten die niet verantwoord worden met individuele fiches en een samenvattende opgave en op de verdoken meerwinsten die niet onder de bestanddelen van het vermogen van de vennootschap worden teruggevonden.

Turbobelasting

Een belangrijk bestanddeel van de belastbare basis wordt dus gevormd door de niet als bedrijfskosten aftrekbare uitgaven en kosten (andere dan waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen). Hiermee worden de kosten bedoeld die in het wetboek niet als fiscaal aftrekbaar worden beschouwd. Het gaat daarbij om kosten die de toets met het scharnierartikel 49 W.I.B. 1992 niet kunnen doorstaan. Maar ook geldboeten (art. 53, 6 W.I.B. 1992), kledijkosten (art. 53, 7 W.I.B. 1992), autokosten (art. 66 W.I.B. 1992), zijn dus belastbaar in hoofde van de beleggingsvennootschap. In feite gaat het hier om zo goed als alle verworpen uitgaven die bij een gewone vennootschap geteld worden bij de reservebeweging van het belastbaar tijdperk. Tot die verworpen uitgaven behoren evenzeer de vennootschapsbelasting zelf, waaronder ook de roerende voorheffing zit die de beleggingsvennootschap betaalt (of die door de schuldenaar voor haar wordt ingehouden; zie art. 198, eerste lid, 1 W.I.B. 1992).
Als de vennootschapsbelasting zelf moet worden opgenomen in de verworpen uitgaven, leidt dit tot een merkwaardig effect. Stel dat een bevak in een bepaald jaar 100.000 belasting moet betalen, dan zal zij dit moeten opnemen binnen haar verworpen uitgaven. Dus zal zij op die betaalde belasting nog eens belasting moeten betalen. Immers, als die 100.000 wordt opgenomen in de verworpen uitgaven, zal de fiscus met plezier op die 100.000 nog eens 40.170 belasting innen. Maar daarmee is de kous niet af. Die veertig moet dan opnieuw worden opgenomen in de verworpen uitgaven. En daar zal de administratie met steeds grotere genoegdoening nóg eens belasting op berekenen: 16.136. Die 16.136 is dan eens te meer een belastbare verworpen uitgave. Daar moet dan 6.482 belasting op worden betaald. Het lijkt wel een perpetuum mobile. Maar menigeen weet dat zoiets niet bestaat. Het is hier niet anders. Na dertien jaar stopt de carrousel. In totaal zal de beleggingsvennootschap nog eens in totaal extra 67.140 belasting hebben betaald op de 100.000 belasting die de kar in beweging zette. Van turbobelasting gesproken.

Non bis in idem

Rond dit probleem werd de minister van Financiën vorige week geïnterpelleerd in de kamercommissie voor de Financiën en de Begroting (Voorlopige handelingen Kamer C227 van dinsdag 13 juni 2000). Yves Leterme vroeg aan minister Reynders of een beleggingsvennootschap de betaalde vennootschapsbelasting al dan niet onder de verworpen uitgaven moet opnemen. Indien dit het geval zou zijn, is de volksvertegenwoordiger de mening toegedaan dat het principe non bis in idem geweld wordt aangedaan. Er wordt dan belasting op belasting betaald.
De minister antwoordt dat volgens de huidige wetgeving onder meer de vennootschapsbelasting voor de vaststelling van de belastbare grondslag van de in dat artikel opgesomde beleggingsvennootschappen in aanmerking moet worden genomen. De minister bevestigt dus dat de vennootschapsbelasting deel uitmaakt van de verworpen uitgaven.
Dat de bedoelde beleggingsvennootschappen belasting op belasting zouden betalen, is nog steeds volgens de minister te verklaren door het feit dat die vennootschappen een belastingregeling genieten die afwijkt van het gewone stelsel. Dergelijke vennootschappen worden immers niet belast op hun gereserveerde winsten, noch op hun uitgekeerde dividenden. Het is dus het een of het ander. Ofwel betaalt men belastingen volgens een algemene regeling, ofwel valt men onder een afwijkend stelsel. In dit geval heeft de beleggingsvennootschap zon specifiek stelsel. Het is normaal dat een dergelijk stelsel niet alleen positieve, maar ook negatieve aspecten heeft. De minister is dus van mening dat men de gevolgen moet nemen van het afwijkend stelsel.

Rechtsleer

De reden van deze merkwaardige kronkel is uiteraard het gevolg van het feit dat een beleggingsvennootschap niet belastbaar is op de aangroei van haar reserves. Bij een gewone belasting zal een hogere verworpen uitgave aan vennootschapsbelasting perfect worden gecompenseerd door een lagere reservebeweging.
Maar dat is nu net niet het geval voor bevek en bevak. In de rechtsleer is dit probleem al (uitgebreid) behandeld op het vlak van de roerende voorheffing. Voor zover de roerende voorheffing in kosten is geboekt binnen de jaarrekening van een beleggingsvennootschap, zou daarop belasting moeten worden betaald. Een aantal auteurs stelt hierbij vast dat het opnemen in de belastbare grondslag van deze roerende voorheffing (en dus mutatis mutandis van de vennootschapsbelasting) niet het oogmerk van de wetgever is geweest. Maar zij besluiten dat vermeende bedoelingen van de wetgever niet kunnen ingaan tegen de inhoud van de uiteindelijke wettekst (zie Haelterman., Fiscale Transparantie, Biblo, 1992, p. 429; zie ook S. van Crombrugge, Fiscale aspecten van de instellingen voor collectieve belegging in Fiscale Programmawetten 1990, roerende inkomsten, bevek en bevak, Biblo-dossier, Fiscaliteit-14, Biblo, 1991, I-67).
Een dubbele belasting komt enkel voor bij het dubbel belasten van eenzelfde inkomen voor hetzelfde of verschillende aanslagjaren ten name van eenzelfde of verschillende belastingplichtigen wanneer de ene aanslag de andere wettelijk uitsluit (zie bijvoorbeeld Antwerpen, 18 mei 1999, F.J.F. 99/154. De vraag is dan ook of in deze de non bis in idem-regel is geschonden.
Eén ding is duidelijk. Dit is een niet gewenst effect. Het is een gevolg van het feit dat de verhoging van de verworpen uitgaven niet wordt gecompenseerd door een lagere (belastbare) reservebeweging.
De regering zal vermoedelijk weinig animo vertonen om dit euvel op te lossen. Alhoewel, het zou de Belgische beurs misschien deugd doen.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 23 juni 2000.