HET NADEEL VAN VEEL RENTE

De wet van 22 februari 1990 werd in België met opluchting en blijdschap ontvangen. Vanaf 1 maart 1990 bedraagt de roerende voorheffing "slechts' 10% op intresten van vastrentende activa die toegekend worden ingevolge overeenkomsten gesloten na 1 maart 1990. Voorheen bedroeg die voorheffing nog 25%. De Belg ging dan ook massaal van deze maatregel gebruik maken. Jan Modaal belegt zijn geld voortaan in nieuwe vastrentende activa om van deze gunstige maatregel te kunnen genieten. Op elke 100 fr. rente belegd in nieuwe vastrentende activa (dit zijn activa uitgegeven of tot stand gekomen vanaf 1 maart 1990), houdt hij 90 fr. over. Voorwaar een wonder in België!

Dit verhaal lijkt te mooi om zonder meer waar te zijn. En inderdaad, we mogen artikel 42 van de wet van 28 december 1983 niet uit het oog verliezen. Ingevolge de invoering van de bevrijdende roerende voorheffing vanaf 1 januari 1984, heeft de wetgever begrijpelijkerwijs schrik voor een overmatig gebruik van fiskaalvriendelijk roerend inkomen. Dergelijk roerend inkomen wordt in het huidig fiskaal stelsel stukken voordeliger belast dan ander inkomen. Laten we immers niet vergeten dat in de personenbelasting reeds vanaf een globaal belastbaar inkomen van 325.000 fr., in beginsel 40% belasting verschuldigd is (cijfer voor aanslagjaar 1992).

Vandaar dat de wetgever aanvankelijk (tussen 1 januari 1984 en 31 december 1988) een maximaal bedrag vooropstelde voor zowel dividenden als rente. Sinds de grote hervormingswet van 7 december 1988 liet hij dat eerste varen: voortaan mag men onbeperkt dividenden ontvangen zonder daarvoor gesanctioneerd te worden. Maar voor rente blijft de fiskale wet voet bij stuk houden. Indien een belastingplichtige gedurende één jaar meer dan 523.000 fr. (cijfer voor aanslagjaar 1992) rente ontvangt, dan moet hij een dure "bijzondere heffing op roerende inkomsten' betalen. Welke inkomsten?

Eerste vraag is uiteraard op welke inkomsten deze bijzondere heffing moet betaald worden. Daarbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen de inkomsten waar roerende voorheffing wordt op ingehouden en deze waar geen roerende voorheffing op verschuldigd is (zie ook Bull.Bel nr. 700 p. 3287 ev.)

Tot de eerste soort behoren: inkomsten van spaardeposito's waar roerende voorheffing is op ingehouden, inkomsten van Belgische overheidsfondsen (bv. de staatsleningen) en de inkomsten van obligaties, kasbons, deposito's op termijn of met opzegging, zichtrekeningen en niet-hypotecaire schuldvorderingen uitgegeven door natuurlijke personen of rechtspersonen die in België hun woon- of verblijfplaats hebben (bv. niet-hypotecaire obligatieleningen uitgegeven door NV's, persoonlijke leningen toegestaan door bestuurders of aandeelhouders aan "hun' vennootschap en gewone leningen gegeven door ouders aan hun gehuwde kinderen). De tweede kategorie bestaat in hoofdzaak uit de inkomsten uit hypotecaire schuldvorderingen van Belgische oorsprong en de gewone spaarrekeningen met een rente boven de 53.000 fr. per jaar (cijfer voor het aanslagjaar 1992).

Zonder meer opvallend bij deze opsomming is dat de buitenlandse roerende inkomsten niet onderworpen zijn aan deze bijzondere heffing. U mag nog zoveel rente uitbetaald krijgen van "uw' buitenlandse vennootschap, de bijzondere heffing is niet van toepassing. Indien u deze inkomsten braaf kenbaar maakt in uw aangifte in de personenbelasting, zal de fiskus u in de regel afzonderlijk belasten aan een tarief ten belope van 10% plus aanvullende gemeentebelasting (in het geval van 7% aanvullende gemeentebelasting betaalt u aldus 10,7% belasting). Volledigheidshalve moet gesteld dat indien de geschetste inkomsten aangegeven worden in de personenbelasting en niet afzonderlijk worden belast, maar gezamenlijk met de andere onroerende, beroeps- en diverse inkomsten worden getaxeerd, deze niet onderworpen zijn aan de heffing.

Tarief

Het tarief van de bijzondere heffing is 25%. Bij dit tarief moet een aantal regels in acht genomen worden. De heffing is slechts verschuldigd indien een gezin niet meer dan 490.000 fr. (aanslagjaar 1990), 505.000 fr. (aanslagjaar 1991) en 523.000 fr. (aanslagjaar 1992) netto, dus na inhouding van roerende voorheffing, ontvangt. Bovendien is de heffing maar verschuldigd op het gedeelte dat het grensbedrag overschrijdt. Ontvangt een gezin dit jaar netto 1 miljoen fr. aan de heffing onderworpen rente dan zal dit gezin daarop een bijzondere heffing betalen van 119.250 fr. (1.000.000 - 523.000) x 0,25).

De aangifteplicht is volledig dezelfde als die voor de aangifte in de personenbelasting. Dit betekent dat de belastingplichtige deze inkomsten jaarlijks dient aan te geven en dat hij eventueel zelf een aangifteformulier voor de bijzondere heffing moet vragen indien hij op 1 juni van het aanslagjaar nog geen aangifteformulier ontving. Merkwaardig detail is wel dat de bijzondere heffing onmiddellijk eisbaar is. De normale regel dat men moet betalen binnen de twee maanden na ontvangst van het aanslagbiljet, is dus niet van toepassing. Bovendien stelt de wet dat de inning van de heffing zelfs kan worden verricht na het verstrijken van de normale fiskale aanslagtermijnen van 3 en 5 jaar (zie ook Bull.Bel. 649, p.687).

Achterpoortje

Maar België zou België niet zijn mocht er niet het klassieke "achterpoortje' zijn. De bijzondere heffing is niet verschuldigd indien de belastingplichtige een som gelijk aan de berekeningsgrondslag van de heffing, belegt in bepaalde effekten. Deze belegging moet hij doen vóór het einde van het tweede jaar dat volgt op dat waarin de aan de bijzondere heffing onderworpen inkomsten werden bekomen. De aldus gekochte effekten moet hij tenminste gedurende vijf jaar in zijn bezit houden (berekend van dag tot dag). Voor rente ontvangen in 1991 heeft u dus de tijd tot uiterlijk 31 december 1993. U moet deze effekten dan bijhouden tot 31 december 1998.

Een voor de hand liggende vraag: welke effekten komen voor deze belegging in aanmerking? Twee soorten: ofwel moet het gaan om aandelen of deelbewijzen uitgegeven door aan de vennootschapsbelasting onderworpen vennootschappen ter gelegenheid van hun oprichting of van een kapitaalverhoging. Voor deze soort komen bijgevolg in aanmerking nieuwe aandelen van NV's, BVBA's, CVA's.. Anderzijds mag het ook gaan om obligaties uitgegeven na 31 december 1983 door opnieuw aan de vennootschapsbelasting onderworpen vennootschappen die zich bezighouden met een industriële aktiviteit. Dus ook hier gaat het om NV's, BVBA's, CVA's,... Maar het dient niet te gaan om nieuw uitgegeven obligaties. Wel moeten het vennootschappen zijn die een industriële aktiviteit hebben. In een parlementaire vraag (Bull.Bel. 644, p. 2584) somde de minister op welke vennootschappen naar zijn mening géén industriële aktiviteit hebben: vennootschappen die zich bezighouden met een handels- of landbouwbedrijvigheid of waarvan de aktiviteit ligt in de ambachtelijke of de dienstensektor. De wet zelf sluit obligaties uitgegeven door kredietinstellingen, verzekeringsmaatschappijen, ondernemingen van hypotecaire leningen, kapitalizatie-ondernemingen, holdings, vastgoedmaatschappijen en vervoerondernemingen uit.

Moraal

Deze bijzondere heffing is op dit ogenblik zeker belangrijk geworden. Ten gevolge van de daling van de roerende voorheffing op rente mag verondersteld worden dat deze heffing meer toepassing zal krijgen. Nogal wat vennootschappen keren op dit ogenblik rente uit op leningen die hun bestuurders en/of aandeelhouders hebben toegestaan aan "hun' vennootschap. Aldus kan voordelig belast inkomen uit de vennootschap gehaald worden. Maar met deze heffing stijgt de belastingdruk voor een netto bedrag aan rente boven de 523.000 fr. van 10% naar 32%. Van de 100 fr. bruto intrest die u ontvangt boven deze grens, houdt u slechts 68 fr. over. Tenzij u natuurlijk gebruik maakt van de vrijstelling ingevolge wederbelegging. En het moge u een tip wezen: de wet verbiedt niet dat u de wederbelegging doet via een kapitaalverhoging in één van uw eigen vennootschappen!

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 12 juli 1991.