BELEGGINSVENNOOTSCHAP KAN VOLUIT GENIETEN VAN INTRESTAFTREK

De notionele intrestaftrek is een fiscale maatregel die een groot succes kent bij onze Belgische vennootschappen. De maatregel laat vennootschappen toe een fictieve vergoeding voor hun eigen vermogen in mindering te brengen van hun belastbare basis. De hoogte van de vergoeding is gekoppeld aan de obligatierente op tien jaar. Voor aanslagjaar 2008 bedraagt die 3,781 procent. Kleine vennootschappen zoals gedefinieerd in het wetboek van vennootschappen krijgen daar nog 0,5 procent bovenop.

Om de notionele intrestaftrek te berekenen, moet men vertrekken van het eigen vermogen aan het einde van het voorgaande belastbare tijdperk. Voor boekjaar 2007 dat samenvalt met het kalenderjaar is de belastbare basis het eigen vermogen op de balans van 31 december 2006.

Periodiek inkomen

Maar van dat eigen vermogen moet men enkele activa aftrekken die geen recht geven op de notionele intrestaftrek. Dat is het geval voor de boekwaarde van bestanddelen die als belegging worden gehouden en die door de aard ervan niet bestemd zijn om een belastbaar periodiek inkomen voort te brengen.

Wat wordt met die passus bedoeld? Volgens de memorie van toelichting gaat het om beleggingen die van dicht noch van ver zijn toegewezen aan het bedrijf dat door de vennootschap wordt uitgebaat en die evenmin periodieke inkomsten opleveren. Voorts moeten twee voorwaarden cumulatief zijn voldaan opdat zo'n belegging geen recht zou hebben op de notionele intrestaftrek: een abstracte en een concrete. De abstracte voorwaarde houdt in dat het moet gaan om een actief dat door zijn aard normaliter niet bestemd is om een periodiek belastbaar inkomen voort te brengen.

De tweede, concrete voorwaarde houdt in dat het actief als belegging moet worden aangehouden. Het gaat om activa die de vennootschap passief bezit, zonder dat zij rechtstreeks of onrechtstreeks dienen voor het uitoefenen van een economische activiteit die de vennootschap effectief verricht.

Neem echter het geval van een beleggingsvennootschap. Dat is een vennootschap die zich uitsluitend bezighoudt met de samenstelling en het beheer van een beleggingsportefeuille. Die beleggingsactiviteit is effectief opgenomen in haar statutair doel. Moet die beleggingsportefeuille dan uitgesloten worden voor de berekening van de notionele intrestaftrek?

De rulingcommissie beantwoordde die vraag onlangs (Voorafgaande beslissing 700.063). Het ging om een groep buitenlandse vennootschappen die bezig is met verzekeringen en beleggingsproducten. De groep besluit een Belgische vennootschap op te richten en behoorlijk wat kapitaal te storten in geld. Vervolgens zal de vennootschap als enig doel hebben een beleggingsportefeuille te beheren voor rekening van haar aandeelhouders. Ze zal daarbij beleggingen doen in aandelen, obligaties, derivaten en leningen aan vennootschappen binnen de groep tegen marktvoorwaarden. Het beheer van de beleggingsportefeuille zal dus de essentie uitmaken van de activiteit van de vennootschap. Daarom besluit de rulingcommissie dat die beleggingsportefeuille niet omwille van de concrete voorwaarde in mindering moet van het eigen vermogen om de notionele intrestaftrek te berekenen.

Die ruling zal menig ondernemer met passieve overtollige liquiditeiten aan het denken zetten. Om te vermijden dat onder meer beleggingen in zuivere kapitalisatieproducten (die dus geen periodiek inkomen genereren) uitgesloten moeten worden van de notionele intrestaftrek, zou het dus volstaan de overtollige middelen in een aparte vennootschap onder te brengen met als enig doel die middelen te beleggen.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 9 oktober 2007.