BELASTINGVRIJSTELLING VOOR SOMMIGE SUBSIDIES VANAF 2006

Binnen de vennootschapsbelasting geldt het principe dat elke ontvangen subsidie wordt belast. Wat betekent dat de overheid zo één derde terugneemt van wat ze heeft gegeven. Het Generatiepact wil daar komaf mee maken voor tewerkstellings-, beroepsoverstap-, kapitaal- en interestsubsidies. Maar de vele andere Vlaamse subsidies blijven belast.

Wie boekhouden studeert, leert dat overheidssubsidies binnen de resultatenrekening als opbrengst moeten worden geboekt. Gezien in ons land geen belastingvrijstelling voor subsidies bestaat, betaalt de ondernemer er braaf belasting op. Wat de overheid met de ene hand geeft, neemt ze dus via de andere hand terug. Deze vaststelling is op zich al merkwaardig. Maar in het federale België heeft het systeem tot gevolg dat de gewesten zo de federale staat financieren. Subsidies zijn immers voor het overgrote deel gewestelijke materies. Dus is het Vlaanderen die het gros van de subsidies betaalt aan de Vlaamse bedrijven. Gezien de inkomstenbelastingen nog steeds ten goede komen van de federale staat, vloeit op die manier Vlaams geld naar de federale schatkist.

In het kader van het generatiepact wordt dit euvel nu gedeeltelijk opgelost. De regering wil daarmee de gewesten helpen om de activiteitsgraad en de economische expansie te stimuleren. Binnen de vennootschapsbelasting worden twee soorten subsidies voortaan vrijgesteld van belasting. Tot de eerste groep behoren de gewestelijke tewerkstellings- en beroepsoverstappremies. Deze premies zijn enkel van toepassing op KMO's conform de Europese definitie. Ze zijn bedoeld om de werkgelegenheid binnen kleine en middelgrote ondernemingen te stimuleren en werknemers die het bijzonder moeilijk hebben om tot de arbeidsmarkt toe te treden of opnieuw een arbeidsplaats te vinden, een baan te bezorgen. De tweede groep omvat de klassieke kapitaal- en interestsubsidies die door de gewesten in het kader van de economische expansiewetgeving worden toegekend. Met deze subsidies wil de overheid ondernemingen helpen bij het investeren in immateriële en materiële vaste activa. De toegekende bedragen dienen om de kost van de investering te verlagen en/of de noodzakelijke lening een stuk goedkoper te maken. Voortaan zullen dus deze subsidies vrij van belasting worden vermoedelijk via een aanpassing in de begintoestand van de reserves binnen de aangifte vennootschapsbelasting.

Vanaf wanneer geldt nu de belastingvrijstelling? De vrijstelling geldt niet voor "oude" subsidies. Ze kan enkel voor premies en subsidies die worden betekend vanaf 01.01.2006 voor zover de betekeningsdatum behoort tot aanslagjaar 2007 of een later aanslagjaar. Neem een vennootschap die haar eerstvolgend boekjaar afsluit op 30.06.2006. Als deze nog een subsidie krijgt in de eerste zes maand van 2006, zal ze er toch nog belasting moeten op betalen. Sluit de vennootschap haar boekjaar af op 31.12.2005, dan zal geen belasting verschuldigd zijn. In het geval de eerste vennootschap nog snel haar einde-boekjaar-datum wijzigt vóór het einde van het jaar, zal dat niet helpen. Elke wijziging die vanaf 18.11.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, blijft immers zonder uitwerking. Subsidies die pas ontvangen worden in 2006 maar gegund zijn vóór 2006, blijven dus zondermeer belast. Het is de datum waarop de vennootschap het toekennen van de subsidie formeel verneemt, die telt.

In sommige gevallen zal de interest- of kapitaalsubsidie achteraf toch belast worden. Wordt de investering waarvoor de subsidie werd gegeven, vervreemd binnen de drie jaar, dan wordt de voorheen vrijgestelde subsidie in één keer belast in het belastbaar tijdperk van de vervreemding. Tenzij de investering verdwijnt door een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis.

Communautair minpunt

Deze maatregel is een logische ingreep binnen de vennootschapsbelasting. Maar hij is niet rechtlijnig uitgewerkt. De belastingvrijstelling geldt immers enkel voor vier specifieke gewestelijke subsidies: tewerkstellingspremies, beroepsoverstappremies, kapitaal- en interestsubsidies. Maar de gewesten hebben intussen een menu vol subsidies. Vooral Vlaanderen is daarbij haantje de voorste. Denk maar aan de groeipremie, het groeikapitaal, de steun voor onderzoek en ontwikkeling (Eureka, Innovatiesamenwerkingsverbanden, TETRA-Fonds) en de nog recent door minister Fientje MOERMAN geïntroduceerde ondernemingsportefeuille die gebouwd is rond vier pijlers: advies, opleiding, kennisoverdracht en mentorschap. Alleen al de ondernemingsportefeuille (die ondermeer de vroegere opleidings-, advies- en dnacheques groepeert) is goed voor 42 mln. EUR. Eén derde daarvan zal dus naar de federale staat vloeien. Waarom wordt de ene subsidie wel en de andere niet vrijgesteld? Ook de Raad van State heeft dat aangekaart in haar advies bij het wetsontwerp met als argument het beginsel van gelijkheid voor de belastingwet. Maar de meest in het oog springende discriminatie is communautair. Wallonië kent nog veel meer dan Vlaanderen een subsidiebeleid gebouwd rond kapitaal- en interestsubsidies. Ingewijden spreken van een verhouding 3 op 1. Wat betekent dat deze belastingvrijstelling in overgrote mate de Waalse ondernemingen ten goede zal komen.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 29 december 2005.