BELASTINGPLICHTIGE MOET EIGEN KOORD NIET AANBRENGEN

De fiscus mag een belastingplichtige taxeren op tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten. De belastingplichtige kan vervolgens aantonen dat hij (een stuk van) deze uitgaven betaalde met bijvoorbeeld gespaarde gelden en dus niet met “zwart” verdiende inkomsten. Maar de fiscus mag de belastingplichtige niet dwingen om zelf zijn “tekenen en indiciën” op te geven.

Als een belastingplichtige zijn aangifte indient, zal de fiscus nagaan of de gegevens die er in voorkomen wel juist zijn. Om te bewijzen dat de belastingplichtige meer belastbaar inkomen heeft dan hij zelf toegeeft, beschikt de fiscus over een aantal bewijsmiddelen. Sommigen komen uit het burgerlijk recht (bijvoorbeeld de eenzijdige bekentenis), weer andere zijn specifiek ingevoerd in het wetboek inkomstenbelastingen. Een van de bijzondere bewijsmiddelen van de fiscus is de taxatie volgens tekenen en indiciën. Behoudens tegenbewijs mag de raming van de belastbare grondslag worden gedaan volgens tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten (art. 341, eerste lid W.I.B. 1992). Dit bewijsmiddel kan door de fiscus ingeroepen worden zowel voor rechtspersonen als voor natuurlijke personen. De reden waarom de wetgever dergelijk bewijsmiddel invoerde in fiscalibus zal eenieder begrijpen. Stel dat een jonge ondernemer 5.000 EUR belastbaar inkomen aangeeft maar in een riant nieuw huis woont en met een fraaie Porsche rondtoert. In dat geval blijkt uit tekenen en indiciën dat die belastingplichtige een grotere rijkdom lijkt te hebben dan uit zijn aangegeven inkomsten kan worden vermoed. Dus moet hij ergens het geld vandaan halen om dat te betalen. Als hij niet kan aantonen waar die middelen vandaan komen, zal de fiscus vermoeden dat hij ze in het jaar zelf “zwart” heeft verdiend zonder ze aan te geven.

Kapperszaak

Maar als de fiscus een indiciaire taxatie wil doorvoeren, moet hij zelf de tekenen en indiciën opsommen die de onontbeerlijke grondslag vormen voor een aanslag op grond van tekenen en indiciën. Hij mag daarbij de belastingplichtige niet betrekken (Com.I.B. 1992, 341/3). Zo mag de fiscus niet vragen of u een reis ondernam, antiek kocht, een familiefeest gaf, … De belastingplichtige moet dus zijn eigen koord niet aanbrengen. In de praktijk blijft het op dat vlak foutlopen. Dat blijkt nog maar eens uit een vonnis dat begin dit jaar werd geveld door de rechtbank te Hasselt (Rb. Hasselt, 18 februari 2004, F.J.F., No. 2004/227). De belastingdienst besluit de aangifte van een koppel dat een kapperszaak uitbaat, te onderzoeken. Om de controle aan te kondigen stuurt de belastinginspecteur een bericht. In die brief schrijft de controleur dat de voorlegging van alle rekeningen van banken en spaarverrichtingen noodzakelijk is. Voorts vroeg de fiscus alle bewijzen van leningen voor te leggen die gedurende de controleperiode werden aangegaan. De belastingplichtige stuurt de bankbriefjes op naar de controleambtenaar. Die taxeert op basis van deze gegevens telkens een hogere netto winst dan aangegeven door het koppel. Deze aanslag wordt in bezwaar vernietigd omdat de akkoordverklaring was getekend door de verkeerde persoon. Maar op basis van art. 355 W.I.B. 1992 mag de fiscus in zo’n geval een nieuwe aanslag vestigen op basis van dezelfde belastingelementen. Wat de fiscus ook deed. Daartoe stuurde hij berichten van wijziging van aangifte waarin duidelijk werd gesteld dat tot een taxatie wordt besloten “uit het nazicht van uw bank- en spaarrekeningen”. Daaruit bleek dat een aantal verrichtingen plaatsgrepen: contant betaalde facturen bouw huis, contant betaalde lonen kapsalon en contant betaalde facturen kapsalon. De fiscus telt die drie betalingen op en zet die som in de plaats van de aangegeven omzet. Daar trekt hij de aangegeven beroepskosten van af om zo tot een hogere netto winst te besluiten.

Nietige aanslag

Het koppel is het met de nieuwe aanslag niet eens en stapt naar de rechter. Daar werpen ze op dat de belastingdienst op onwettige wijze in het bezit is gekomen van de bank- en spaarrekeningen. De taxatiedienst vroeg er zelf naar. De rechtbank volgt de belastingplichtige hierin. De vraag die de fiscus stelde was algemeen en onbeperkt zodat ze duidelijk een controle van de aangiftes van de belastingplichtige en hun belastbare toestand overschrijdt. Aldus gaat het hier om een vraagstelling die op subtiele maar zekere wijze bedoeld is om een indiciaire afrekening op te stellen. Dat dit de bedoeling was, blijkt trouwens uit het dossier van de belastingplichtige. De controleur had reeds een ontwerp van indiciaire afrekening in zijn dossier zitten op het ogenblik dat hij de vraag stelde. Omdat de taxatie bijgevolg gesteund is op onwettig bekomen elementen, is de aanslag zelf ook onwettig. Dus vernietigt de rechtbank zondermeer de aanslagen.

Dit vonnis staat niet alleen. Er zijn al tal van andere arresten en vonnissen in dezelfde zin gewezen. De dag van vandaag leert de praktijk dat op tal van aankondigingen voor een controle een vraag naar alle bank- en spaarrekeningen voorkomt samen met vragen naar bewijzen van gedane privé uitgaven. Dat kan dus niét. De belastingplichtige heeft dan ook de keus. Ofwel beantwoordt hij deze vraag niet. Maar hij zou ook netjes kunnen antwoorden. Als dan een aanslag volgt op basis van deze gegevens, is deze sowieso nietig.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 4 november 2004.