VENNOOTSCHAP WORDT STEEDS BELAST OP VERKREGEN VOORDELEN

Vanaf aanslagjaar 2004 geldt in de vennootschapsbelasting de regel dat verliezen van het belastbaar tijdperk niet compenseerbaar zijn met abnormale of goedgunstige voordelen die in het jaar zelf zijn verkregen. Tot aanslagjaar 2003 kon dat enkel voor zover verliezen van vorige belastbare tijdperken in mindering werden gebracht. Minister REYNDERS verduidelijkt nu de nieuwe maatregel.

Een voordeel is abnormaal als het in strijd is met de normale gang van zaken, de regels en de gevestigde gebruiken of met wat in soortgelijke gevallen gebruikelijk is. Een voordeel is goedgunstig als het wordt verleend zonder enige tegenprestatie. In al deze gevallen heeft de verkrijger van het voordeel zich dus verrijkt zonder een adequate en een daadwerkelijke tegenprestatie te leveren. (Com.I.B. 1992, nr. 26/16). Stel dat een moedervennootschap een renteloze lening geeft aan haar dochtervennootschap van 600, dan is dat voor die dochter een cadeau. Zij moet immers geen (markt)interest betalen van pakweg 20. Gratis geld geven is minstens goedgunstig. De dochter moet geen tegenprestatie leveren. Maar om de sanctie te kunnen toepassen moet het gaan om abnormale of goedgunstige voordelen die een belastingplichtige, in welke vorm of door welk middel ook, rechtstreeks of onrechtstreeks heeft verkregen uit een onderneming ten aanzien waarvan hij zich rechtstreeks of onrechtstreeks in enige band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt (art. 79 W.I.B. 1992). Het is duidelijk dat in het voorbeeld de dochter zich, zelfs rechtstreeks, in een band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt. Dus hier kan de sanctie toegepast worden.

In de wet die gold tot aanslagjaar 2003 kon de fiscus enkel sanctioneren als de dochter in ons voorbeeld fiscale verliezen uit het verleden aanrekende op haar fiscale winst. Neem aan dat de fiscale winst van de vennootschap 100 is, daarin begrepen de 20 abnormaal of goedgunstig voordeel. De verliezen uit vorige tijdperken bedragen 300. Dus lijkt het er op dat de vennootschap voor dat jaar geen belasting zal moeten betalen. De compenseerbare verliezen van 300 zijn groter dan de winst. Dus wordt de belastbare basis herleid tot nul en verminderen de compenseerbare verliezen tot 200. Deze berekening is fout. De verliezen zijn niet compenseerbaar met de 20 voordelen. Dus zijn maar 80 verliezen aanrekenbaar. Het belastbaar resultaat is 20. De verliezen die overdraagbaar zijn naar volgende belastbare tijdperken zijn 220.

Deze regel is nu ook toepasbaar in één en hetzelfde boekjaar zonder dat fiscaal verrekenbare verliezen bestaan. De wet stelt dat geen compensatie kan met “het verlies van het belastbare tijdperk” (art. 207, tweede lid W.I.B. 1992). Betekent dit nu dat de maatregel geen toepassing vindt als er geen “verlies van het belastbaar tijdperk” is? Minister REYNDERS gaf toelichting met mooie voorbeelden in een parlementaire vraag (QRVA 51 040, p. 6204).

Drie voorbeelden

Een dochtervennootschap heeft 500 opbrengsten en 510 kosten. Het boekhoudkundig verlies is dus 10. In dit voorbeeld en de volgende wordt ervan uitgegaan dat er geen verworpen uitgaven zijn en dat het fiscaal resultaat (vóór de aftrekbeperking op de voordelen wordt toegepast) gelijk is aan het boekhoudkundig resultaat. Opnieuw heeft zij 20 voordeel door het niet moeten betalen van interest aan haar moeder. Is in dit geval het belastbare resultaat 10 (-10 boekhoudkundig verlies + 20 voordelen) of 20? Met andere woorden, moet het abnormaal of goedgunstig voordeel geteld worden bij het boekhoudkundig verlies of is de belastbare basis net gelijk aan het bedrag van het verkregen voordeel? De minister antwoordt dat 20 de juiste oplossing is. Het bedrag van het verkregen voordeel. De keerzijde van de medaille is dat zo 30 kosten niet in mindering konden gebracht worden. De 10 boekhoudkundig verlies en de 20 abnormale of goedgunstige voordelen. Dat laatste lijkt onlogisch. Maar de dochter krijgt die 20 niet betaalde interest nu fiscaal aangerekend. De fiscus brengt de kost niet in rekening, dus wordt hij aftrekbaar naar volgende belastbare tijdperken toe.

In een tweede voorbeeld bedragen de opbrengsten 1 en de kosten 11. Het boekhoudkundig verlies is opnieuw 10. De niet betaalde interest opnieuw 20. Dat geeft net dezelfde oplossing als het eerste voordeel. De dochter betaalt belasting op 20 en het recupereerbaar verlies is 30.

Het derde voorbeeld vertrekt van 510 opbrengsten en 500 kosten. Nu is er 10 boekhoudkundige winst. De niet betaalde interesten blijven 20. Blijft nu het belastbaar resultaat 10 omdat er “geen verlies van het belastbaar tijdperk” is? Neen, zegt REYNDERS. Ook hier is de belastbare basis 20. Het bedrag van het verkregen voordeel. Het overdraagbaar verlies wordt dan 10. Dit resultaat geldt ook in een laatste voorbeeld als de opbrengsten 11 zouden zijn en de kosten 10.

Conclusie: met ingang van het aanslagjaar 2004 zal het belastbaar resultaat minstens gelijk moeten zijn aan het verkregen abnormaal of goedgunstig voordeel, en zulks ongeacht het resultaat van dat tijdperk. Stel dat in alle voorbeelden het belastbaar resultaat zonder het verkregen voordeel er bij te tellen, 20 of hoger is, dan stelt zich geen probleem. De antwoorden van de minister zijn dus correct.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 23 september 2004.