MINIMUMBEZOLDIGING VOOR KMO’S GAAT NAAR OMHOOG

Bij de goedkeuring van het voorontwerp van wet voor fiscale amnestie heeft de ministerraad ook andere maatregelen genomen. Het is intussen een publiek geheim dat de socialistische regeringspartner eiste dat de in de regeringsverklaring aangekondigde maatregelen om de fraude beter te bestrijden, tezelfdertijd zouden goedgekeurd worden. Minstens één daarvan springt meteen in het oog. De aanpassing van het minimumbedrag van de bezoldiging die een vennootschap aan één van hun bedrijfsleiders moet betalen om de verminderde vennootschapstarieven te mogen hanteren. Of wat de ene hand terugneemt wat de andere heeft gegeven.

Het gemene of “flat” tarief binnen de vennootschapsbelasting is vanaf aanslagjaar 2004 vastgesteld op 33,99 procent. Maar naast het globale tarief bestaan ook verminderde belastingtarieven. Die worden vaak de KMO-tarieven genoemd. Op de eerste 25.000 EUR moet in dat geval 24,98 procent betaald worden. Op de volgende 65.000 EUR (schijf van 25.000 tot 90.000 EUR) is 31,93 procent verschuldigd. Van 90.000 EUR tot 322.500 EUR is het tarief 35,54 procent. Op het eerste gezicht komen deze verminderde tarieven merkwaardig over. Op de laatste schijf zit een hoger tarief (35,54) dan het globale tarief (33,99). De reden is eenvoudig. Als de belasting wordt berekend op 322.500 EUR volgens het globale tarief versus het verminderd tarief, leidt dat tot hetzelfde absolute bedrag aan belasting. Met andere woorden: eenmaal de kaap van 90.000 EUR voorbij, daalt het voordeel van het verminderd tarief ten opzichte van het globaal tarief, om helemaal weg te vallen op 322.500 EUR.

Wet van 1 miljoen

Om dat verminderd tarief te krijgen, moet een vennootschap aan zes voorwaarden tegelijk voldoen. De meest gekende voorwaarde is wat sinds 1992 “de wet van één miljoen” in het jargon wordt genoemd. Om het verminderd tarief te krijgen moet een vennootschap (tenzij ze is erkend door de Nationale Raad van de coöperatie) ten laste van het resultaat van het belastbare tijdperk aan ten minste één van hun bedrijfsleiders een minimumbezoldiging toegekend hebben. Vandaag is deze minimumbezoldiging in het wetboek vastgelegd op 24.500 EUR (art. 215, derde lid, 4° W.I.B. 1992). Door de afronding van de bedragen naar beneden bij de introductie van de euro dus net iets minder dan 1 mln. oude Belgische franken. Op deze regel bestaat meteen een uitzondering. Als het belastbare inkomen in de vennootschap lager ligt dan die 24.500 EUR, volstaat een minimumbezoldiging gelijk aan dat lagere belastbare inkomen binnen de vennootschapsbelasting. Stel dat een vennootschap een in de vennootschapsbelasting belastbaar resultaat heeft van 15.000 EUR, dan zal zij toch van de KMO tarieven kunnen genieten als zij een bezoldiging van (minstens) hetzelfde bedrag toekent. Deze minimumbezoldiging moet volgens de fiscus uitgekeerd worden aan een natuurlijk persoon. Ze uitkeren aan een bestuurder-vennootschap geeft geen toegang tot het verminderd tarief. Volledigheidshalve: naast de bezoldigingsvoorwaarde bestaan nog vijf andere voorwaarden die in een kadertje bij dit artikel zijn opgesomd.

De andere vijf voorwaarden voor een fiscale KMO vennootschap

Naast de minimumbezoldiging moeten nog vijf voorwaarden vervuld zijn om te kwalificeren als fiscale KMO vennootschap (art. 215, tweede en derde lid W.I.B. 1992). De grote lijnen van deze vijf extra voorwaarden kunnen zo samengevat worden: de vennootschap mag geen aandelen bezitten waarvan de beleggingswaarde meer is dan 50 procent van haar fiscale eigen vermogen. De aandeelhouders van de vennootschap moeten voor meer dan de helft natuurlijke personen zijn. Tevens mag de vennootschap niet meer dan 13 procent van haar fiscaal kapitaal uitdelen aan dividenden. De vennootschap mag geen deel uitmaken van een groep waartoe een coördinatiecentrum behoort. Tot slot mag de belastbare grondslag van de vennootschap niet hoger zijn dan 322.500 EUR.

Nu wil de regering deze minimumbezoldiging optrekken. Op zich is dit niet nieuw. Deze maatregel werd reeds aangekondigd in de regeringsverklaring van de nieuwe paarse coalitie. In het voorontwerp van wet dat daartoe door de ministerraad vorige vrijdag is goedgekeurd, wordt die bezoldiging geleidelijk opgetrokken van aanslagjaar 2005 tot 2008. Voor aanslagjaar 2005 zal de minimumbezoldiging 27.000 EUR bedragen. In aanslagjaar 2006 stijgt die tot 30.000 EUR. In 2007 wordt dat 33.000 EUR om uiteindelijk vanaf aanslagjaar 2008 constant op 36.000 EUR te blijven.

Boerenbedrog

De motivatie die de regering aan dit wetsontwerp geeft, is merkwaardig. Deze maatregel wordt ingevoerd om de fiscale fraude te beteugelen. De federale Regeringsverklaring van 14.07.2003 heeft, in punt 8 "Een vernieuwd fiscaal beleid" van het hoofdstuk "Zuurstof voor kennis en ondernemen" voorzien dat de strijd zal worden opgevoerd tegen de fiscale fraude en voor een betere inning zal worden gezorgd, met name door de minimumbezoldiging uit te betalen aan de bedrijfsleiders te verhogen. In het ontwerp van Memorie van Toelichting herhaalt de regering deze passus als enige motivatie. Het optrekken van de minimumbezoldiging maakt geen betere inning van de belasting uit. Inning volgt het stadium van de inkohiering. Dus is het een maatregel in het kader van de fraude. Het feit dat een bedrijfsleider zich maar een bezoldiging toekent van 24.500 EUR in plaats van een hoger bedrag, maakt voor deze bewindsploeg blijkbaar fiscale fraude uit. Gelukkig bevat het wetboek Inkomstenbelasting een definitie van fraude. Men heeft met fiscale fraude te maken in geval van inbreuk op de bepalingen van het wetboek of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden (art. 354, tweede lid W.I.B. 1992). Toepassen wat in de wet staat en een bezoldiging uitkeren van 24.500 EUR is dus volgens het wetboek géén fiscale fraude. Volgens de regering wél.

Dit is dus boerenbedrog. Deze maatregel heeft andere drijfveren. Dat zijn er drie die niet zo fraai klinken. In eerste instantie impliceert de verhoging dat door de uitkering van de hogere bezoldiging meer sociale bijdragen voor zelfstandigen zullen geïnd worden. Op de schijf tussen 24.500 tot 36.000 EUR is die bijdrage in principe vastgesteld op 19,65 procent. Dus de sociale zekerheid zal mooie extra ontvangsten hebben drie jaar na de verhoging van de bezoldiging. Dus hopelijk kunnen de pensioenen voor zelfstandigen fors omhoog. De tweede reden is de personenbelasting. Door die hogere bezoldiging zal meer personenbelasting moeten betaald worden. Op de extra bezoldiging zit een tarief van 45 procent. Tel daar een aanvullende gemeentebelasting bij van 7 procent en men komt uit op 48,15 procent. Een kleine 50 procent dus. De derde reden is te zoeken in de vennootschapsbelasting zelf. De hervorming van de vennootschapsbelasting die geldt vanaf aanslagjaar 2004 (Wet 24.12.2002) heeft mooie extra voordelen toegekend aan fiscale KMO-vennootschappen die aan de zes voorwaarden voor het verminderd tarief voldoen. De kans is vrij reëel dat wie niet (langer) aan die zes voorwaarden voldoet, meer vennootschapsbelasting zal betalen. Dus zal het optrekken van de minimumbezoldiging tot effect kunnen hebben dat een groep KMO’s niet langer van de verminderde tarieven zullen genieten en dus om twee redenen meer vennootschapsbelasting zullen moeten betalen: het wegvallen van het verminderd tarief zelf en het niet meer kunnen genieten van de extra KMO maatregelen die sinds aanslagjaar 2004 in het wetboek staan. Dat zijn de echte drie redenen. Binnenskamers wordt dat schoorvoetend toegegeven door de beleidsmakers. Ze voegen er wel aan toe dat deze derde reden niet bedoeld is. Tevens wijzen ze op het trapsgewijs verhogen van het minimum. Zo moet de verhoging niet in één keer betaald worden. De regering hoopt dus dat iedere bedrijfsleider zijn bezoldiging zal optrekken zodat de meeropbrengst in de personenbelasting en sociale zekerheid automatisch volgt. Wat nog maar eens bewijst dat deze regering op zoek is naar geld. Veel geld.

Vierschaar

Als een vennootschap besluit de bezoldiging van één van haar bedrijfsleiders niet op te trekken tot het nieuwe minimum, zal zij verstoken blijven van een aantal voordelen die fiscale KMO’s hebben. We sommen ze op. Het belastingkrediet van 7,5 procent (met een maximum van 19.850 EUR) bij gestorte kapitaalverhogingen in geld (art. 289bis, § 2 W.I.B. 1992). De mogelijkheid tot investeringsreserve. Een bedrag van maximum 18.750 EUR kan per belastbaar tijdperk vrijgesteld worden van vennootschapsbelasting op voorwaarde dat de vennootschap het vrijgestelde bedrag investeert in afschrijfbare materiële en immateriële vaste activa die recht kunnen geven op het voordeel van de investeringsaftrek binnen een termijn van drie jaar die aanvangt op de eerste dag van het belastbare tijdperk waarvoor de investeringsreserve is aangelegd (art. 194quater W.I.B. 1992). Is de vennootschap geen fiscale KMO dan moet zij voor het aanslagjaar verbonden aan het belastbare tijdperk waarin een immaterieel of materieel vast actief werd aangeschaft of tot stand gebracht, de eerste afschrijving berekenen pro rata temporis en de bijkomende kosten mee activeren en dus mee afschrijven over de termijn waarop de hoofdsom wordt afgeschreven (art. 196, § 2 W.I.B. 1992). Gaat het om de eerste drie boekjaren vanaf de oprichting van de vennootschap, dan zal in tegenstelling tot een fiscale KMO, de vennootschap toch moeten voorafbetalen om geen vermeerdering wegens onvoldoende voorafbetalingen op te lopen (art. 218, § 2 W.I.B. 1992). Trekt de vennootschap de bezoldiging niet op, dan zal zij dus niet enkel automatisch het tarief van 33,99 procent moeten betalen, maar zal zij door het wegvallen van vier maatregelen boven op het hogere tarief, meer belasting moeten betalen. Of een vennootschap dus de bezoldiging zal optrekken, zal dus ook mee bepaald worden door de belastingbesparing die de vierschaar opbrengt. Eén voordeel heeft fiscaliteit wel: de gevolgen kunnen berekend worden tot op de eurocent na.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 3 oktober 2003.