AUDITEUR RAAD VAN STATE GEEFT OPINIE OVER C.B.N. ADVIES

Artwork Systems gaat gebukt onder een precisiebombardement van BBI Gent. Die belastte eind 1996 de vennootschap op een onderschatting van actief van 120 mln. EUR. De redenering die de fiscus daarbij volgde, lijkt als twee druppels water op een advies dat de C.B.N. eind 2001 bekend maakte. Inmiddels verloor Artwork Systems zijn zaak voor eerste aanleg. Maar de raadslieden van de vennootschap vroegen aan de Raad van State het advies van de C.B.N. te vernietigen. Haar eerste auditeur adviseert nu dit advies niét te vernietigen.

In het geviseerde advies stelt de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (Advies 126/17, Bull. C.B.N., nr. 47; zie ook FET 16.03.2001) dat de aanschaffingsprijs van activa verkregen onder bezwarende titel in principe overeenstemt met de tussen partijen overeengekomen prijs. Wordt een actief gekocht voor 100, dan moet dat op de balans geboekt worden voor 100. Dat is de standaard waarderingsregel in boekhouden. Maar stel nu eens dat een vennootschap gratis een actief verwerft. Neem als voorbeeld een leverancier die bereid is gratis een productiemachine te leveren die een vennootschap gebruikt in haar productieproces. De aanschaffingswaarde van zo’n gratis verkregen actief stemt volgens de C.B.N., bij gebrek aan aanschaffingsprijs, overeen met de werkelijke waarde ervan. Krijgt de onderneming de machine gratis, dan maakt zij winst. Stel dat de machine een werkelijke waarde heeft van 100. Dan zal de onderneming dat actief toch op zijn balans moeten zetten voor 100 debet. Het credit van 100 zal dan geboekt worden als winst binnen de resultatenrekening. Wat de fiscus in beginsel als belastbare winst zal beschouwen.

Dezelfde problematiek komt voor bij wat een gedeeltelijke overeenkomst om niet wordt genoemd. In feite komt dergelijke overeenkomst neer op een verdoken schenking. Om een actief te verwerven moet de vennootschap een prijs betalen. Maar in sommige overeenkomsten ligt die prijs heel duidelijk beneden de "fair value" of reële waarde. De partijen betrokken bij een overeenkomst onder bezwarende titel zijn principieel vrij de prijs te bepalen. Maar bij het bepalen van die prijs kan een belangrijk onevenwicht in de wederzijdse prestaties een vermoeden opleveren dat partijen bewust een (gedeeltelijke) vermogensverschuiving om niet hebben beoogd. Deze verschuiving hebben ze in dat geval ingebouwd in een overeenkomst onder bezwarende titel. Maar in feite was de prijs die overeengekomen werd een afleidingsmanoeuvre. Men betaalde iets voor het actief om te doen overkomen dat het om een gewone koop ging. Maar in feite wou men de “koper” een cadeau doen.

Opdat er sprake zou zijn van een verdoken schenking dienen volgens de C.B.N. twee karakteristieken aanwezig te zijn. Enerzijds een belangrijk onevenwicht in de waarde van de wederkerige prestaties (objectief element) en anderzijds de wil van de éne partij om de andere te bevoordelen (subjectief element). Maar het aanwezig zijn van het objectief element alleen is strikt onvoldoende om te spreken van een verdoken schenking. Ook het subjectief element moet aanwezig zijn. Stel dat een gebouw openbaar te koop wordt gesteld. Iedereen is het er over eens dat het gebouw een waarde heeft van 2 mln. EUR. Maar niemand wil het voor die prijs kopen. Dus verkoopt de eigenaar het aan de hoogst biedende voor 0,5 mln. EUR. Dan was het zeker niet de bedoeling van de verkoper iemand te bevoordelen. Het subjectief element ontbreekt zodat niet kan gesproken worden van een gedeeltelijke overeenkomst om niet. Is dat wel het geval, dan gaat het om een verdoken schenking. In dergelijk geval dient de transactie opgedeeld te worden in een vergoedend en een niet-vergoedend bestanddeel. Dit betekent dat ook hier het bedrag van het niet-vergoedend bestanddeel volgens de Commissie in opbrengst moet genomen worden en dus belastbaar is. Stel dat aandelen door een vennootschap worden gekocht voor 100 EUR die in werkelijkheid 500 EUR waard zijn. Als sprake is van een verdoken schenking zal de vennootschap het verworven actief moeten boeken aan 500 EUR en dus 400 EUR moeten erkennen als uitzonderlijke opbrengst. Die principieel belastbaar is.

Met deze problematiek werd Artwork Systems, een Gents beursgenoteerd bedrijf, geconfronteerd. De stichters van de groep verkochten eind 1996 hun aandelen aan de een holdingvennootschap voor 7,2 mln. EUR. De aandelen van de holding werden meteen voor 25 procent via IPO verkocht op de beurs (EASDAQ). Daar werd stukken meer betaald voor de aandelen van de holding. Volgens de beurs zijn de aandelen die de stichters verkochten geen 7,2 maar 125,5 mln. EUR waard. Dus vond de BBI dat het hier om een verdoken schenking ging voor het verschil. De stichters wisten op het ogenblik dat ze verkochten aan de beurs dat de aandelen stukken meer waard waren. De BBI belastte Artwork Systems dan ook op het verschil.

Het advies C.B.N. lijkt de thesis van de BBI te bevestigen. De BBI kon eind 1999 (als ze de taxatie lanceerde) het advies van de C.B.N. dat pas eind 2001 op het internet werd geplaatst, nog niet kennen. Het minste wat men kan zeggen is dat de inhoud van het advies van de Commissie sterk gelijkloopt met de redenering van de BBI. Artwork Systems wachtte niet op de behandeling van het bezwaar door de fiscus maar leidde de zaak meteen in voor de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent. Deze rechter bevestigde eind vorig jaar de stelling van de BBI (Rb. Gent, 14 november 2001; zie FET 22.11.2002). Artwork Systems beet dus in het zand. Intussen ging Artwork Systems in beroep tegen dit vonnis. De redenering van de rechter op boekhoudrechtelijk vlak is zo goed als gelijklopend met de stelling van de C.B.N.

Maar de rechter repte in zijn vonnis met geen woord omtrent het advies van de C.B.N. Op het eerste gezicht merkwaardig. Maar niet als men weet dat de raadslieden van Artwork Systems juist tegen het advies van de C.B.N. een verzoekschrift tot nietigverklaring tegen het advies vorderden bij de Raad van State (zie FET 22.02.2002). De rechter wou kennelijk vermijden dat als het advies zou vernietigd worden door het hoogste administratieve rechtscollege, zijn vonnis uit de lucht zou geschoten worden.

Bij de indiening van het verzoekschrift stelde Professor Paul VAN ORSHOVEN (K.U.Leuven) dat het twijfelachtig was dat de Raad van State zich bevoegd zou verklaren om een advies van de C.B.N. al dan niet te vernietigen “aangezien het advies blijkbaar niemand bindt". Nu heeft de Eerste Auditeur van de Raad van State zijn advies uitgeschreven. En die denkt er net zo over als Paul VAN ORSHOVEN. De raadslieden van Artwork Systems hielden voor dat de adviezen van de C.B.N. een zelfde draagkracht hebben als een omzendbrief die naargelang het geval een verordende of interpretatieve waarde heeft. De adviezen moeten volgens Artwork Systems gevolgd worden door de belastingambtenaren. Dus zijn de adviezen voor vernietiging vatbaar. De eerste auditeur gaat zeer uitvoerig in op dit argument maar is het niet eens met de raadslieden. In de rechtsleer wordt eenstemmig de stelling geponeerd dat de adviezen van de C.B.N. niet verbindend zijn. Zij kwalificeren als gezaghebbende technische doctrine of als regels van behoorlijke boekhoudpraktijk. Zij moeten door de beroepsbeoefenaars weliswaar nageleefd worden tenzij die redenen heeft om de adviezen ter zijde te schuiven. De adviezen mogen en moeten kritisch beoordeeld worden. Op basis van deze stelling zijn de adviezen evenmin bindend voor de belastingambtenaren. De minister van Financiën bevestigde deze stelling trouwens al met zoveel woorden. Dus besluit de auditeur dat het bestreden advies niet voor vernietiging vatbaar is.

Zo goed als altijd volgt de Raad van State het advies van haar auditeur. Dus is het zeer onwaarschijnlijk dat dit nu niet zou gebeuren. Als de Raad van State uiteindelijk zo beslist, heeft dat zo zijn gevolgen. Algemeen is definitief uitgemaakt dat adviezen C.B.N. niet voor vernietiging bij de Raad van State vatbaar zijn. Voor Artwork Systems betekent het dat de boekhoudprincipes die de C.B.N. voorstelt, niet vernietigd zijn. Het advies blijft dus in volle kracht overeind. De raadslieden zullen dus in de bodemprocedure voor het Hof moeten aangeven waarom dat advies niet van toepassing is voor hun cliënt. Evidente verdediging is dat het advies eind 1996, toen een en ander geboekt werd, nog niet bestond en toen andere principes golden. Maar bij dit alles mag niet vergeten worden dat ook de fiscus dat advies niet kende eind 1996. Toch meende die een grondslag voor belasting te hebben. Dus is het nu aan het Hof van Beroep te Gent om de kernvraag te behandelen: kan een vennootschap winst maken bij een aankoop?

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 26 september 2003.