AFTREKBAARHEID VAN DE MANAGEMENTVERGOEDING

Verbonden vennootschappen organiseren niet zelden stromen tussen de verschillende entiteiten binnen de groep. Een vaak voorkomende vergoeding is een managementfee. Omdat de ene vennootschap de andere vennootschap helpt bij het management, moet de vennootschap die deze dienst ontvangt, een fee betalen. Vaak is daarbij de leverancier van de prestaties ook bestuurder in de betalende vennootschap. De vraag is dan of deze fee fiscaal aftrekbaar is bij de ontvangende vennootschap. Het Hof te Gent kreeg zo’n geval voorgeschoteld.

Een vennootschap M dient haar aangifte in de vennootschapsbelasting te laat in. Onder de kosten komt een managementfee voor van 60.000 EUR die wordt gefactureerd en betaald aan vennootschap LI. De fiscus stelt dat vast in de aangifte van vennootschap M. Hij besluit meteen een aanslag van ambtswege te sturen aan vennootschap M. De inspecteur stelt in dat schrijven dat de in kosten geboekte managementfee bij M zal beschouwd worden als een liberaliteit betaald aan LI. Dus werd deze kost in de aangifte van M verworpen. De Administratie voegde daaraan toe dat in strikte toepassing van de wet (art. 49 W.I.B. 1992) M het positieve bewijs diende te leveren van het bestaan, het moment en de aard van de uitgaven en lasten. Tevens diende M aan te tonen dat deze uitgaven werden gedaan om beroepsinkomen te verkrijgen en/of te behouden. Bijkomend stelde de fiscus dat M diende te bewijzen dat de managementfee een normale vergoeding is op basis van een objectieve waardering van de geleverde prestaties. Pas dan zou de fiscus aanvaarden dat het niet zou gaan om een schenking zonder voldoende compensatie. Zoniet zou de managementfee als kost verworpen worden binnen M.

Toetsing art. 49

De fiscus wenste dus dat M aantoonde dat de geboekte managementfee voldeed aan de voorwaarden van het centrale beroepskostenartikel binnen het wetboek. Dat stelt dat enkel die kosten aftrekbaar zijn die “de belastingplichtige in het belastbare tijdperk heeft gedaan of gedragen om de belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden en waarvan hij de echtheid en het bedrag verantwoordt door middel van bewijsstukken of, ingeval zulks niet mogelijk is, door alle andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed” (art. 49, eerste lid W.I.B. 1992). M reageert op de aanslag van ambtswege en stelt dat de managementvergoedingen twee zaken inhouden. Een vergoeding voor het bestuurdersmandaat van LI binnen M en een vergoeding die M aan LI betaalt voor de ontvangen commerciële en juridische ondersteuning. M argumenteert ook dat deze kost voor M in de jaarrekening van LI als opbrengst werd geboekt zodat de Belgische Schatkist niet het minste nadeel ondervond.

Zoals het al te vaak gaat in de praktijk, bleef de fiscus bij zijn eigen mening en gebruikte het ultieme wapen: het inkohieren van de aanslag. Bij de behandeling van het bezwaarschrift hield ook de gewestelijke directeur vol dat het verband tussen de kost en het verkrijgen of behouden van beroepsinkomsten niet werd bewezen. Dus ook hier ving de belastingplichtige bot. Dus stapte hij naar het Hof van Beroep te Gent (Gent, 26 februari 2002, F.J.F., No. 2003/46; zie ook De Fiscale Koerier, 2002/305). In zijn verzoekschrift vroeg de advocaat van de belastingplichtige aan het Hof de normale waarde van de door LI geleverde prestaties te ramen en dat bedrag als fiscaal aftrekbare beroepskost te aanvaarden.

Het Hof behandelde deze vraag principieel. Mag de fiscus van vennootschap M eisen dat zij aantoont dat de betaalde fee voldoet aan de voorwaarden van artikel 49 W.I.B. 1992? Het Hof argumenteert door de dialectiek van het wetboek te gebruiken. Volgens het wetboek zijn bestuurdersvergoedingen alle beloningen verleend of toegekend voor een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies (art. 32, eerste lid, 1° W.I.B. 1992). Daar behoren niet enkel de vaste of veranderlijke bezoldigingen toe maar ook vaste of veranderlijke tantièmes, zitpenningen, emolumenten en alle andere sommen toegekend door vennootschappen, andere dan dividenden of terugbetalingen van eigen kosten van de vennootschap. Het geciteerde artikel geldt onverkort in de personenbelasting. Dus in principe enkel als de vergoeding wordt uitbetaald aan een natuurlijk persoon. Maar het Hof stelt dat uit dit artikel blijkt dat om het even welke vergoeding die aan een bestuurder van een vennootschap wordt toegekend voor zijn prestaties of voor zijn deelname aan de raad van bestuur, fiscaal als een bezoldiging van bestuurder moet worden aangezien. De 60.000 EUR die M aan LI betaalde moet dan ook als bestuurdersvergoeding worden aangemerkt. Vertrekkende van deze vaststelling verwijzen de magistraten naar een artikel uit de vennootschapsbelasting: “Bedrijfsleiders worden voor de toepassing van de bepalingen inzake beroepskosten met werknemers gelijkgesteld en hun bezoldigingen en de ermede verband houdende sociale lasten worden als beroepskosten aangemerkt.” (art. 195, § 1, eerste lid W.I.B. 1992). Het Hof besluit dan ook dat dit artikel zeer duidelijk is en geen interpretatie vergt. Bezoldigingen van bestuurders zijn beroepskosten. Punt uit. Toch verwijst Het Hof even naar de stelling van de fiscus. Vermits alle door een vennootschap verworven inkomsten belastbaar zijn is het aannemelijk dat bezoldigingen worden gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden zodat de vereiste van artikel 49 W.I.B. 1992 perfect wordt ingevuld. Maar ook deze passus stelt het Hof blijkbaar principieel.

Zondermeer aftrekbaar

Daarmee huldigt het Hof te Gent de stelling dat bestuurdersvergoedingen aftrekbaar zijn vermits de wet dat expliciet voorziet. Voorwaar een mooi arrest. Alhoewel de belastingplichtige aan het Hof vroeg om de normale waarde van de door LI geleverde prestaties te ramen en die te aanvaarden als beroepskost, gaat het Hof daar niet op in. Bestuurdersvergoedingen zijn sowieso aftrekbaar.

Maar enige kanttekening bij dit arrest is passend. Het Hof van Beroep te Antwerpen heeft een andere mening over een en ander. In meerdere arresten vraagt het Hof wel de toetsing met artikel 49 W.I.B. 1992. In het geval van een schilder die in zijn eenmanszaak tal van facturen krijgt van zijn managementvennootschap; honoreerde het Hof de stelling van de fiscus dat de belastingplichtige faalde in het bewijs dat tegenover de bestuursvergoedingen wederprestaties staan die door de vennootschap werden geleverd. De fiscus moet de zekerheid krijgen dat de uitgaven die de schilder in mindering brengt, inderdaad een beroepskarakter hebben (Antwerpen, 18 mei 1999, zie krant 26.11.1999). In nog een ander arrest trad het Hof de stelling van de Administratie ook bij dat nergens uit bleek dat werkelijk prestaties werden geleverd door een holding aan een exploitatievennootschap (Antwerpen, 22 juni 1999, zie krant 21.04.2000). Wel moet bij deze twee arresten gesteld worden dat de belastingplichtige dus niet kon aantonen dat werkelijke prestaties werden geleverd. In het geval van het Hof van Beroep te Gent twijfelde het Hof daar niet aan. Een vennootschap moet bestuurd worden.

Wat vooral opvalt in het arrest van het Hof te Gent is de drieste houding van de fiscus. Hij stuurde meteen een aanslag van ambtswege waarbij de hele managementfee meteen werd verworpen. Dus de fiscus oordeelde hier met een vooringenomenheid. Hij besloot, zonder voorafgaandelijk de zaak te onderzoeken, dat het om een liberaliteit ging. Beter zou geweest zijn dat de controleur eerst een vraag om inlichtingen had gestuurd of een controle ter plaatse had gedaan. Let op: de houding van de ambtenaar is begrijpelijk. Een belastinginspecteur krijgt soms terecht de zenuwen van aangiftes die maar niet binnenkomen en uiteindelijk toch arriveren. De reactie is dan soms van er maar eens flink tegenaan te gaan. Maar soms kan het te hevig zijn. Of zoals minister REYNDERS het zo mooi zegt in één van de laatste parlementaire vragen die hij in deze legislatuur beantwoordt. Een zekere volksvertegenwoordiger HENDRICKX bestookt de minister al geruime tijd met erg principiële vragen. Op één van die vragen antwoordde REYNDERS dat de Administratie kordaat moet optreden tegenover belastingplichtigen die zich aan hun fiscale verplichtingen trachten te onttrekken. Maar het is onontbeerlijk een vertrouwensrelatie tussen de fiscus en de belastingplichtigen te bewerkstellingen Daarbij is, nog steeds volgens REYNDERS, de houding van de taxatieambtenaar bij elk contact, ook telefonisch, met een belastingplichtige heel belangrijk. (QRVA 50 163, 20994). Waarvan akte.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 25 april 2003.