KB ZEGT WANNEER VOORAFGAANDE BESLISSING NIET KAN

U kon het al lezen in de krant van zaterdag. Voorafgaande beslissingen kunnen sinds 01.01.2003 besteld worden bij de fiscus. Maar de Koning diende met zijn ministers nog de materies en bepalingen vast te stellen waarvoor geen voorafgaande beslissing kan gevraagd worden. Dat is intussen ook gebeurd. De regering detecteert zeven gebieden binnen de fiscale wetboeken waarbij het vragen van een voorafgaande beslissing niet zal kunnen.

Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de Federale overheidsdienst Financiën overeenkomstig de van kracht zijnde bepalingen vaststelt hoe de wet wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. Wat met “die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad" wordt bedoeld, is te lezen in de memorie van toelichting (DOC 50 1918/001). Die zegt dat een voorafgaande beslissing per definitie de fase van de vestiging van de belasting moet voorafgaan. Van zodra de beschouwde verrichting of situatie wordt verwezenlijkt of zich voordoet en de voorwaarden voor de toepassing van de belasting definitief zijn vervuld, is de belasting van toepassing overeenkomstig de van kracht zijnde bepalingen. Maar deze regel moet blijkbaar soepel geïnterpreteerd worden. Het uitvoeren van de voorbereidende verrichtingen in het kader van verbonden of complexe verrichtingen verhindert niet het onderzoek van een aanvraag tot voorafgaande beslissing. Dit kan het geval zijn bij een transactie met opeenvolgende contracten die tussen dezelfde partijen reeds zijn afgesloten. Dat een contract reeds werd afgesloten en uitgevoerd is op zich geen hinderpaal om toch nog een voorafgaande beslissing te krijgen. De memorie geeft zelfs het voorbeeld van het aanvragen van een beslissing rond een afschrijvingsannuïteit van een nieuwe reeds verwezenlijkte investering of het aanleggen van een voorziening voor risico’s en kosten vóór het boeken of zelfs als ze geboekt zijn, vóór de goedkeuring van de jaarrekening. Gezien de inwerkingtreding geldt vanaf 01.01.2003 houdt niets een vennootschap tegen nu een aanvraag in te dienen rond zo’n afschrijvingspercentage voor de jaarrekening van 2002 die nog moet opgesteld en/of goedgekeurd worden.

Er zijn een aantal gevallen waarin de fiscus een voorafgaande beslissing niet kan geven. Dat is onder meer het geval als het treffen van een voorafgaande beslissing “niet aangewezen is of zonder uitwerking is op grond van de in de aanvraag aangevoerde wettelijke of reglementaire bepalingen” (art. 22, eerste lid, 2° Wet 24.12.2002). Maar wat wordt nu bedoeld met deze passus? In de wet zelf wordt bepaald dat de Koning bij een in ministerraad overlegd Koninklijk Besluit, de bedoelde materies en bepalingen zal stipuleren. In de memorie van toelichting bij de wet werd al een tip van de sluier gelicht. De uitzonderingen kunnen betrekking hebben op specifieke bepalingen van de Wetboeken of op volledige categorieën belastingen of taksen die worden gevestigd op basis van barema’s of forfaitaire elementen. Voorbeelden van deze laatste soort daarvan zijn volgens de memorie belasting op spelen en weddenschappen, de belasting op automatische ontspanningstoestellen, de verkeersbelasting op autovoertuigen, de belasting op inverkeerstelling, de aanvullende verkeersbelasting, de accijnscompenserende heffing, het eurovignet en de onroerende voorheffing.

Zeven

Het besluit dat deze “wettelijke of reglementaire bepalingen” opsomt, is intussen in het Staatsblad verschenen (K.B. 17.01.2003, B.S., 31.01.2003). De regering motiveert de redactie van het besluit uitvoerig. Door de complexiteit en verscheidenheid van alle materies en situaties die in aanmerking kunnen komen voor een voorafgaande beslissing, is het volgens de regering niet doenbaar een strikte lijst op te stellen van alle fiscale bepalingen waarvoor een voorafgaande beslissing niet gepast of niet doeltreffend zou blijken. Daarvoor bestaan twee redenen. Er zijn niet alleen federale regelgevingen, maar ook supranationale of bilaterale juridische instrumenten alsmede een groot aantal niet-gecoördineerde wetten en besluiten. Daarnaast evolueren de wettelijke en reglementaire bepalingen constant zodat het bijhouden van een lijst moeilijk beheersbaar is. Dus kiest de regering naar eigen zeggen voor een pragmatische methode. Vandaar dat een aantal algemene criteria in het besluit zijn uitgeschreven.

Financiën zal geen voorafgaande beslissing geven in zeven gevallen. Eén: de belastingtarieven en de berekening van de belastingen. Volgens de regering kan Financiën zich niet voorafgaand uitspreken over het bedrag van de belasting dat uiteindelijk verschuldigd zal zijn. Ook de bepalingen inzake voorafbetalingen vallen hieronder. Twee: de bedragen en percentages. Die worden immers bij wet vastgelegd. Drie: de aangifte, het onderzoek en de controle, het gebruik van de bewijsmiddelen, de aanslagprocedure, de rechtsmiddelen, de rechten en voorrechten van de Schatkist, de minimum maatstaf van heffing, de termijnen, de verjaring, het beroepsgeheim, de inwerkingtreding en de aansprakelijkheid en plichten van sommige openbare ambtenaren, andere personen of bepaalde instellingen. Een voorafgaande beslissing gaat immers de fase van de vestiging van de belasting vooraf. Vier: de bepalingen waarvoor een specifieke procedure inzake erkenning of beslissing is ingesteld met inbegrip van de collectieve procedures. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het toekennen van geheime commissielonen die toch als beroepskost fiscaal in mindering mogen gebracht worden als de minister van Financiën oordeelt dat dit tot de normale praktijk van ondernemingen behoort (art. 58 W.I.B. 1992). Vijf: de bepalingen of gebruiken welke overleg met of raadpleging van andere autoriteiten instellen en voor dewelke de Minister van Financiën of de diensten van de fiscale administratie niet bevoegd zijn om zelf of unilateraal een standpunt in te nemen. Voorbeelden hiervan zijn erkenning van vennootschappen met sociaal oogmerk, beslissingen betreffende de toepassing van de overeenkomsten, verdragen of zetelakkoorden en overeenkomsten inzake diplomatiek verkeer. Maar bepalingen van de overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting inzake inkomstenbelastingen behoren daarentegen zonder beperking tot de werkingssfeer van het systeem van voorafgaande beslissingen. Zes: de bepalingen welke sancties, boetes, belastingverhogingen en -vermeerderingen instellen en tot slot zeven: de forfaitaire grondslagen van aanslag. Met die laatste worden de belastingen bedoeld die al opgesomd stonden in de memorie.Maar daarnaast stellen sommigen dat ook voordelen van alle aard met die passus zouden bedoeld worden. De regering voegt in het verslag aan de Koning nog toe dat de neergeschreven algemene criteria tot doel hebben het globaal kader te verduidelijken waarbinnen een voorafgaande beslissing kan worden verkregen.

Joker

Dit uitvoeringsbesluit stelt voor een stuk teleur. De opening naar een veralgemeende rulingpraktijk die door minister REYNDERS zo mooi werd aangekondigd en beschreven, wordt met dit besluit voor een stuk op de helling gezet. De administratie zou met dit besluit een “joker” kunnen inzetten om in sommige gevallen geen voorafgaande beslissing te moeten geven. Vooral de derde uitsluiting zal vermoedelijk aanleiding geven tot discussie. Dat doet terugdenken aan de defensieve houding van de fiscus bij rulings die de regering juist wou bestrijden met het nieuwe systeem. Treffend daarbij is dat de regering verwijst naar de complexiteit van de fiscale wetgeving en het feit dat die constant verandert. Daardoor is een limitatieve lijst onmogelijk. Dus door het feit dat deze en vorige regeringen de fiscale wetgeving zo complex maken en voortdurend wijzigen, is de belastingplichtige daarvan ook voor het al dan niet kunnen vragen van een voorafgaande beslissing het slachtoffer. Een al bij al merkwaardige redenering. Dat men geen vragen zou kunnen stellen rond de berekening van de belasting zelf, is daarbij een treffend voorbeeld. Waarom zou dat in een ruling niet kunnen? Neem nu de nieuw ingevoerde investeringsreserve. Dat zal tot berekeningsproblemen en dus –vragen leiden. Waarom zou een belastingplichtige daar geen vragen kunnen over stellen?

Dé vraag is echter of dit besluit in deze bewoordingen kan volgens de moederwet van 24.12.2002. Daar staat in dat een Koninklijk Besluit “de materies en bepalingen” moet opsommen waar geen voorafgaand akkoord voor mogelijk is. Bepalingen worden niet opgesomd. Alhoewel de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat wel doet. Als met “materies” de zeven punten worden bedoeld, is het een rechtsgeldig besluit. In het tegenovergestelde geval niet. Laat ons vooral hopen dat de nieuwe wind die REYNDERS binnen Financiën wil laten waaien, door dit besluit niet voor een stuk gaat liggen.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 7 februari 2003.