HERVORMING VAN DE PERSONENBELASTING: DE FORFAITAIRE BEROEPSKOSTEN

De belastingen en de files zijn in dit land bron van veel ergernis. De hervorming van de personenbelasting poogt iets te doen aan het eerste. Zij het veeleer symbolisch. Voor de files poogt de wetgever nieuwe belastingvriendelijke maatregelen te nemen voor woon-werkverkeer. Zelfs wie al joggend naar het werk loopt, zal per kilometer een forfait kunnen aanrekenen. Als hij of zij dan in een file zit, zou dat dan fiscaalvriendelijk filerijden moeten worden. Tevens wordt het kostenforfait voor bezoldigingen van werknemers en baten ietwat aangepast.

Nogal wat werkgevers komen tussen in de kosten van het woon-werkverkeer. De kost die een werknemer moet maken van bij hem thuis naar zijn vaste plaats van tewerkstelling en omgekeerd, wordt in dit land beschouwd als een kost die de werknemer zelf moet dragen. Als de werkgever tussenkomt in die kosten, zal dit vertrekkende van dit principe leiden tot een belastbaar inkomen in hoofde van die werknemer. De werknemer moet die tussenkomst dus in principe aangeven. Het staat hem echter vrij zijn werkelijke kosten in mindering te brengen van zijn belastbare inkomsten. Zo kan hij (ondermeer) de kosten die hij maakt om van en naar het werk te gaan in mindering brengen. Maar dan verliest hij zijn recht op het wettelijk forfait (zie art. 51 W.I.B. 1992). In het wetboek wordt nu een globale regeling voor de kosten woon-werkverkeer ingeschreven waarbij werknemers die een beroep doen op het kostenforfait een vrijstelling van de ontvangen woon-werkverkeer van hun werkgever kunnen krijgen. Maar dat kan enkel als ze hun werkelijke beroepskosten niet bewijzen en dus een beroep doen op het wettelijk forfait.

Drie gevallen

Daartoe wordt het bestaande art. 38, eerste lid, 9° W.I.B. 1992 vervangen. Drie gevallen moeten onderscheiden worden. Gebruikt de werknemer het openbaar gemeenschappelijk vervoer, dan wordt de werkgeverstussenkomst volledig vrijgesteld. Gebeurt het woon-werkverkeer met een gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden dat door de werkgever of door een groep van werkgevers wordt georganiseerd, dan zal de tussenkomst die de werknemer krijgt van zijn werkgever vrijgesteld worden voor een bedrag dat maximaal gelijk is aan de prijs van een treinabonnement eerste klasse voor die afstand. Doet de werknemer zijn verplaatsingen met een ander vervoermiddel, dan geldt een vrijstelling van 125 euro per jaar. Deze nieuwe regeling geldt al vanaf aanslagjaar 2002. Deze herschikking binnen het woon-werkverkeer zal niet door alle werknemers op gejuich worden onthaald. Tot en met aanslagjaar 2001 geldt immers een principiële vrijstelling voor de tussenkomst die een werknemer ontvangt van zijn werkgever in de kosten voor zijn abonnement op het gemeenschappelijk openbaar vervoer. Onafhankelijk of de werknemer al dan niet het kostenforfait gebruikt. Dus ook al rapporteert zij zijn werkelijke kosten, dan nog heeft hij in de huidige regeling vrijstelling van de tussenkomst door zijn werkgever in de kosten van het gemeenschappelijk openbaar vervoer. Vanaf aanslagjaar 2002 zal voor een werknemer die zijn werkelijke kosten bewijst, elke tussenkomst in het woon-werkverkeer door zijn werkgever volledig belastbaar zijn.

Voor een werkgever of een groep van werkgevers die het gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling hebben ingericht, zijn de daarmee verband houdende kosten volledig aftrekbaar. Deze maatregel geldt vanaf aanslagjaar 2002. Maar dan moeten die kosten aan twee voorwaarden voldoen. De aftrek is enkel van toepassing indien de echtheid en het bedrag van de kosten overeenkomstig het klassieke artikel 49 W.I.B. 1992 worden verantwoord. Daarnaast moeten de kosten rechtstreeks betrekking hebben op minibussen, autobussen en autocars, zoals deze voertuigen zijn omschreven in de reglementering van de inschrijving van motorvoertuigen of dat ze betrekking hebben op het bezoldigde vervoer van personen met dergelijke voertuigen. De kosten van minibussen zijn binnen het wetboek maar voor 75 procent aftrekbaar (behalve de brandstofkosten). In de wet wordt nu voorzien dat de kosten van minibussen die voor het woon-werkvervoer worden gebruikt wél volledig aftrekbaar zijn en dus niet vallen onder de beperking van 75 procent. Vanaf aanslagjaar 2003 worden de geciteerde kosten voor de werkgever zelfs voor 120 procent aftrekbaar! De extra 20 procent aftrek zal binnen de vennootschapsbelasting moeten geboekt worden op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief (art. 190 W.I.B. 1992). Wat in mensentaal betekent dat ze moeten geboekt worden op de belastingvrije reserves. Behalve de verhoging van de aftrekbaarheid tot 120 procent en het feit dat minibussen gebruikt voor het gemeenschappelijk vervoer volledig aftrekbaar worden, houdt deze maatregel niets nieuws in.

Rolschaatsen

Hoe zit het nu met werknemers die geen beroep doen op enig gemeenschappelijk vervoer? Pendelen zij van en naar hun vaste plaats van tewerkstelling met koning auto, dan kunnen zij verder de 0,15 euro regel per afgelegde kilometer gebruiken. Maar dan moeten ze uiteraard wel afstand doen van het wettelijk forfait op hun beroepskosten en kiezen voor de werkelijke kosten. Voor de auto worden die werkelijke kosten dan beperkt tot 0,15 euro per afgelegde kilometer. Maar wat met diegenen die niet met de auto naar het werk gaan? Voor hen wordt een nieuwe regeling ingeschreven. Indien de werknemer geen andere bewijzen voorlegt, wordt de kost van de verplaatsing in zo’n geval forfaitair bepaald op 0,15 euro per afgelegde kilometer zonder dat de in aanmerking genomen afstand tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling hoger dan 25 kilometer mag zijn. Neem het volgende geval. Een moderne werknemer rolt elke dag met zijn rolschaatsen (voor de jeugd: "roller blades") 20 kilometer heen en terug naar zijn vaste plaats van tewerkstelling. Ofwel rapporteert hij als beroepskost de kosten van zijn rolschaatsen. Ofwel doet hij een beroep op het forfait. Neem aan dat hij 220 dagen per jaar werkt. Dan zal hij 8.800 kilometer rijden aan 0,15 euro en dus 1.320 euro als beroepskost mogen rapporteren. Die maatregel klinkt mooi, maar is hij dat ook? Natuurlijk niet. Een werknemer die een (niet-geïndexeerd) belastbaar inkomen heeft van 12.500 euro, krijgt nu al een forfait van om en nabij de 1.500 euro. Als men die 0,15 euro per afgelegde kilometer gebruikt, verliest men het recht op het forfait en zal de werknemer dus enkel de werkelijk bewezen kosten in mindering kunnen brengen. Tenzij de werknemer nog andere werkelijke kosten heeft. In de praktijk zullen enkel zij die al de werkelijke beroepskosten bewijzen en niet met de auto naar het werk gaan, van deze nieuwe maatregel gebruik kunnen maken. Merk op dat wie te voet of al "joggend" naar het werk loopt, ook recht heeft op deze vergoeding van 0,15 euro per kilometer. Een storm in een glas water. Voor de volledigheid: deze maatregel wordt meteen vanaf aanslagjaar 2002 ingevoerd. Hij zal budgettair zo goed als niets kosten, dus het kan meteen.

Wettelijk forfait

Ook het forfait voor bezoldigingen van werknemers en baten wordt aangepakt. Het toepasselijk percentage wordt verhoogd voor de eerste schijf. Voor aanslagjaar 2003 wordt de huidige 20 procent opgetrokken tot 23 procent. Vanaf aanslagjaar 2004 wordt dat 25 procent. Maar het merkwaardige is wel dat het maximum ongewijzigd behouden blijft op 2.880 euro. Wat betekent dat de kleinere inkomens relatief gezien een hoger forfait zullen krijgen in vergelijking met de grotere inkomens.

TABEL: Wettelijk forfait art. 51 W.I.B. 1992

Schijf

AJ 2002

AJ 2003

vanaf AJ 2004

%

bedrag

&

Bedrag

%

bedrag

van 0 tot 4 320 euro

20.00

864.00

23.00

993.60

25.00

1 080.00

van 4 321 tot 8 580 euro

10.00

1 289.90

10.00

1 419.50

10.00

1 505.90

van 8 581 tot 14 280 euro

5.00

1 574.85

5.00

1 704.45

5.00

1 790.85

vanaf 14 281

3.00

3.00

3.00

met een maximum van

2 880.00

2 880.00

2 880.00

De evolutie van het kostenforfait voor bezoldigingen van werknemers en voor baten wordt in de bijgevoegde tabel weergegeven. Deze tabel is gemaakt met de geïndexeerde cijfers voor het aanslagjaar 2002. Voor de volgende aanslagjaren zullen de bedragen verder geïndexeerd worden. Maar die indexcoëfficiënten zijn nog niet gekend. Vandaar dat voor de volgende aanslagjaren de geïndexeerde bedragen voor het aanslagjaar 2002 werden gebruikt. Om een idee te geven: ten opzichte van aanslagjaar 2001 steeg de indexcoëfficiënt van 1,2733 naar 1,3057. Met 2,54 procent dus.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 3 november 2001.