IS EEN AKKOORD OVER DE GROOTTE VAN HET BELASTBAAR INKOMEN MOGELIJK?

Het wetboek inkomstenbelastingen laat toe dat de kosten waarvan het bedrag niet is verantwoord, in overleg met de administratie op een vast bedrag worden bepaald. Nu en dan worden ook akkoorden gesloten over de belastbare basis. De fiscus vindt in niet weinig gevallen dat dergelijke akkoorden niet kunnen. De wet laat enkel een akkoord over kosten toe. Maar het Hof van Cassatie vindt dat de fiscus ook een akkoord over de grootte van de belastbare basis moet honoreren. De fiscus kan dus enkel op zon akkoord terugkomen voor de toekomst, niet voor het verleden. Deze problematiek is brandend actueel in het notariaat.

Menige notaris beleeft bange dagen. Het beroep werd grondig hervormd. Maar toch heeft de fiscus het niet begrepen op het notariaat. De administratie controleert alle notarissen grondig. De forfaitaire raming van sommige opbrengsten van een notaris staat daarbij flink ter discussie.
Een notaris rekent aan zo goed als elke klant aktekosten aan. Dat zijn allerlei kleine kosten die noodzakelijk zijn bij het opstellen van een akte, zoals het gezegeld papier, het aanvragen van een hypothecaire staat, het vragen van inlichtingen bij het kadaster, het raadplegen van het rijksregister en het sturen van notificaties naar de fiscus.
Jarenlang aanvaardde de fiscus een forfaitaire raming van deze opbrengsten. Veel notarissen raamden ze als een percentage van de erelonen die ze aanrekenden. Merkwaardig genoeg vermeldt de notaris wel steeds correct alle individuele aangerekende aktekosten in zijn boekhouding. Elke notaris heeft immers de wettelijke verplichting al wat hij heeft ontvangen naar aanleiding van een akte netjes in zijn boekhouding in te schrijven (art. 2 K.B. 13.12.1935).
In de boekhouding stond en staat dus het exacte bedrag van die bijkomende opbrengsten. Maar de fiscus stemde ermee in de aangerekende kosten als een percentage van de aangerekende erelonen te ramen en te belasten. De forfaitair belaste opbrengst lag daardoor in niet weinig gevallen beneden het werkelijk ontvangen bedrag.
De oorsprong van dit gebruik ligt in het verre verleden. Sommigen stellen dat dit gebruik is ontstaan omdat een notaris niet alle kleine kosten systematisch kan rapporteren. Het is niet altijd mogelijk een bewijsstuk te vragen voor alle kosten - denk maar aan de notaris die het publiek tijdens een openbare verkoop een rondje trakteert. Vandaar dat fiscus en notaris deze forfaitaire raming gebruikten. De fiscus wist dat de werkelijke bijkomende opbrengsten hoger lagen dan de belaste opbrengsten. Maar dat zou bedoeld zijn als een compensatie voor niet ingebrachte kosten.

strijdig met legaliteitsbeginsel

De fiscus heeft nu de kat de bel aangebonden. Vermits de werkelijke opbrengsten hoger liggen dan de aangegeven inkomsten, bracht hij veel notarissen persoonlijk een bezoekje. De werkelijke opbrengsten kan hij heel gemakkelijk juist aflezen uit de boekhouding van de notaris. Het verschil tussen de werkelijkheid en het gehanteerde forfait werd onverbiddelijk belast. De fiscus taxeerde de notarissen dus supplementair op het verschil tussen de werkelijk ontvangen en de forfaitair aangegeven bijkomende aktekosten.
De vraag is of dit fiscaalrechtelijk kan. Veel notarissen, die vaak uitstekende juristen zijn, argumenteerden dat zij toch wel een akkoord hadden met de fiscus om een en ander zo aan te geven. Jarenlang erkende de fiscus dat probleemloos. Menige notaris stelt dan ook dat hij rond deze forfaitaire aktekosten een stevig akkoord had met de fiscus. En zelfs de fiscus stelt dat een akkoord pas opgezegd kan worden voor de toekomst (Com.I.B. 1992 50/6). Dus als de fiscus een en ander wil wijzigen, kan hij dat in deze redenering enkel doen voor de toekomst, en niet voor het verleden.
De fiscus kent uiteraard deze argumentatie. Maar hij stelt dat wettelijk geen individuele akkoorden mogelijk zijn rond opbrengsten. Enkel kosten kunnen forfaitair worden geraamd op basis van art. 50, 1 W.I.B. 1992 (zie Com.I.B. 1992 50/2). Een forfaitaire raming van alle of een deel van de opbrengsten is strijdig met de wet. Gezien fiscale wetten van openbare orde zijn, is deze werkwijze volgens het bestuur zonder meer nietig. De fiscus ontkent het bestaan van het akkoord trouwens niet. Alleen is het in strijd met het legaliteitsbeginsel. En dat principe zou in deze doorslaggevend zijn.

Behoorlijk bestuur

Maar hiermee is de kous niet af. De laatste jaren zijn de regels van behoorlijk bestuur aan een opmars bezig. In die regels is het vertrouwensbeginsel cruciaal. Als de fiscus jaren op een zelfde wijze ageert, mag de belastingplichtige erop vertrouwen dat wat de administratie doet binnen de krijtlijnen van de wet blijft. Blijft het legaliteitsbeginsel, rekening houdend met deze ontwikkeling, primeren op het vertrouwensbeginsel? Dat zou immers tot gevolg hebben dat elk akkoord dat contra legem is, nooit gevolgen kan hebben.
Het legaliteitsbeginsel is terecht een fundament in het fiscaal recht. De belastingschuld vindt immers haar oorsprong in de wet, en niet in een overeenkomst. De fiscus vindt dat hij daar via overeenkomsten, individuele toezeggingen of circulaires niet kan van afwijken. Maar het Hof van Cassatie zette in een arrest in het begin van de jaren 1990 in de materie de toon. Het hoogste rechtscollege vindt dat de burger moet kunnen vertrouwen op vaste gedrags- en beleidsregels van de overheid. De door die overheid opgewekte gerechtvaardigde verwachtingen moeten gehonoreerd worden (Cass., 27 maart 1992, R.W., 1991-92, p. 1466). Cassatie stelt dus zeer duidelijk dat dit principe ook geldt in contra legem situaties.
In dezelfde geest heeft Cassatie vijf jaar later een arrest gewezen dat enige gelijkenissen vertoont met het probleem dat de notarissen nu kennen. In een bezwaarprocedure kwam de inspecteur die met de behandeling belast was, na de boekhouding en de feitelijke gegevens van het dossier te hebben gecontroleerd, tot de slotsom dat het betwiste aanslagjaar geen belastbare winst had opgeleverd. De inspecteur stelde aan de belastingplichtige een akkoord voor om een einde te maken aan het geschil door te besluiten dat er noch winst, noch verlies was voor dat jaar. De belastingplichtige aanvaardde dat akkoord.
Achteraf wou de gewestelijke directeur dat akkoord niet bevestigen. Hij baseerde zich daartoe op het legaliteitsbeginsel. Het gesloten akkoord zou strijdig zijn met de belastingwetten die van openbare orde zijn. Rond de hoegrootheid van het belastbaar inkomen zou geen akkoord mogelijk zijn. Het hof van beroep te Luik vernietigde de aanslag (Luik, 12 januari 1996, Fiscale Wetgeving en Rechtsbronnen, nr. 9655034). De fiscus ging in Cassatie. Maar dat Hof bevestigde het arrest van Luik op basis van het vertrouwensbeginsel (Cassatie, 13 februari 1997, Fiscale Wetgeving en Rechtsbronnen, nr. 9753207). Cassatie stelde trouwens in het arrest dat het akkoord betrekking had op een feitenkwestie, namelijk de grootte van het belastbaar inkomen. Daarmee geeft Cassatie aan dat het door de fiscus bekritiseerde akkoord geen rechtskwestie is.
Deze hele problematiek doet ook denken aan het recente arrest van het hof van beroep te Antwerpen in het geval Dora van der Groen (Antwerpen, 15 februari 2000, Fiscale Wetgeving en Rechtsbronnen, nr. 0051373; zie krant 17 maart 2000). De actrice had steeds een kostenpercentage toegepast dat net 30 procent bedroeg van de bruto baten. Bij de ontvangst van het aanslagbiljet stelde ze echter vast dat ze het bedrag van deze forfaitaire beroepskosten had vergeten in te vullen. Dus werd een bezwaarschrift opgemaakt en toegestuurd naar de gewestelijke directeur. Daarin argumenteert de actrice dat zij een individueel akkoord had met de administratie waarbij haar kosten forfaitair werden geraamd op 30 procent. Zij vroeg ultiem de toepassing van dit al jarenlang bestaande akkoord. De gewestelijk directeur weigerde dit forfait op basis van het legaliteitsbeginsel. Het hof van beroep in Antwerpen stond het wel toe op basis van het vertrouwensbeginsel. Belangrijk is dat de fiscus tegen dit arrest geen voorziening in cassatie heeft ingesteld. Waaruit toch blijkt dat de fiscus het vertrouwensbeginsel stilaan laat primeren. Rome is niet in één dag gebouwd.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 29 september 2000.