CASSATIE ACHT BIJKOMENDE KOSTEN BIJ AANKOOP TERREIN FISCAAL AFTREKBAAR
Jaren activeerde menige onderneming de beschrijfkosten op een terrein zodat ze niet als fiscaal aftrekbare kosten konden worden verwerkt. Tot het Hof van Beroep in Antwerpen in 1997 deze kosten toch als fiscaal aftrekbaar aanvaardde. Vrijwel onmiddellijk volgden ontelbare belastingplichtigen deze redenering. Sommige Hoven namen de redenering van Antwerpen over. Andere dan weer net niet. Cassatie diende de neuzen dus in dezelfde richting te zetten. Ons hoogste rechtscollege heeft nu in een eerste arrest deze problematiek ten gronde behandeld. En er is groot gejuich te horen in het fiscale peloton. Cassatie vindt dat de beschrijfkosten bij de aankoop van een terrein wel degelijk fiscaal aftrekbare kosten zijn. In Fiscale Actualiteit schrijft de fiscale advocaat-generaal van het Gentse Hof van Beroep dat de fiscus moeilijk anders kan dan zijn standpunt bijstellen.Rond de kosten die samengaan met de aankoop van een terrein is de jongste jaren al heel wat te doen geweest. De boekhoudwet stelt dat de aanschaffingsprijs naast de aankoopprijs ook de bijkomende kosten zoals niet terugbetaalbare belastingen en vervoerkosten omvat. Wie dus een terrein koopt, moet volgens de boekhoudwet de beschrijfkosten mee activeren met de eigenlijke aankoopprijs van het terrein. Deze regel zorgt er voor dat de kosten van de notaris en de registratierechten op het actief van de balans moeten worden geplaatst worden. Vermits een terrein niet kan worden afgeschreven, kunnen die kosten in principe nooit in mindering van de winst worden gebracht. Zij moeten betaald worden met geld ná belastingen.
Waardevermindering
Maar daarmee is de kous niet af. Heel wat
belastingplichtigen hebben deze bijkomende kosten toch geboekt als fiscaal
aftrekbare kosten. De boekhoudwet stelt immers dat op activa waarvan de
gebruiksduur niet is beperkt, waardeverminderingen moeten worden geboekt in
geval van duurzame minderwaarde of ontwaarding. Het betalen van notariskosten en
registratierechten voor de aankoop van een terrein verhoogt de waarde van het
terrein niet. Vermits ze mee moeten worden geactiveerd als bijkomende kosten,
kunnen ze onmiddellijk daarna toch meteen als waardevermindering worden
teruggenomen. Zo wordt het terrein op zijn juiste waarde geboekt.
Om deze
stelling zonneklaar te maken het volgende voorbeeld. Stel dat een stuk grond in
één jaar tijd viermaal wordt verkocht. Het vier keer betalen van notariskosten
en registratierechten doet de waarde van de grond toch niet stijgen met die tot
vier keer toe betaalde kosten? Dus is een waardevermindering de correcte methode
om de boekwaarde van het terrein te herleiden naar zijn juiste waarde.
Deze
stelling werd door het Hof van Beroep in Antwerpen aanvaard in 1997 (Antwerpen,
14 oktober 1997, Fiscale Wetgeving en Rechtsbronnen, Ced Samsom, nr. 97511120).
Het Hof stelde dat aankoopkosten van gronden een meeruitgave teweegbrengen. Deze
meeruitgave mag als waardevermindering op gronden ten laste worden gelegd van de
resultatenrekening. Deze bijkomende kosten die geen reële tegenwaarde
vertegenwoordigen voor de koper die de gronden beroepsmatig gebruikt, zijn dan
ook aftrekbare bedrijfsuitgaven. Dit was het eerste arrest rond deze
problematiek. Een mijlpaal. Dat bracht niet weinig belastingplichten er toe
voortaan de schrijfkosten bij de aankoop van een terrein toch in kosten te
boeken en dus fiscaal aan te wenden. Het Hof van Beroep in Brussel volgde
(Brussel 14 november 1997, Fiscale Wetgeving en Rechtsbronnen, Ced Samsom, nr.
97521573 en Brussel, 18 juni 1999, Fiscale Wetgeving en Rechtsbronnen, Ced
Samsom, nr. 9952676).
Maar er is meer. De boekhoudwet verplicht de
onderneming de bijkomende kosten te activeren samen met de eigenlijke
aankoopprijs. De boekhoudwet primeert op de fiscale wet en moet dus gevolgd
worden. Tenzij de fiscale wet expliciet afwijkt van de boekhoudwet (Cass., 20
februari 1997, F.J.F., No. 97/526). En dat is het geval in deze materie. Art. 62
W.I.B. 1992 stelt dat het gedeelte van de aanschaffings- of beleggingswaarde dat
overeenstemt met het totale bedrag van de bij de aankoop komende kosten mogen
worden afgeschreven. Dit kan ofwel ineens tijdens het belastbare tijdperk waarin
de kosten zijn gemaakt, ofwel bij gelijke fracties zonder onderbreking gespreid
over het aantal jaren dat de belastingplichtige bepaalt. Notariskosten en
registratierechten zijn bijkomende kosten. Dus kunnen zij, in weerwil van de
boekhoudwet, toch als fiscale kosten behandeld worden zonder dat daarom zelfs
expliciet over een waardevermindering moet worden gesproken. Dus zelfs als een
waardevermindering boekhoudrechtelijk niet zou kunnen, blijft nog een tweede
piste open op basis van een artikel in het Wetboek Inkomstenbelastingen dat
expliciet afwijkt van de boekhoudwet.
Cassatie
De administratie was het vanzelfsprekend niet eens met
deze voor de belastingplichtige positieve arresten. Zij diende telkens een
voorziening in cassatie in. En ons hoogste rechtscollege heeft nu uitspraak
gedaan in deze belangrijke materie.
Cassatie oordeelde dat in het geval van
het geciteerde arrest van het Hof van Beroep in Antwerpen, het middel dat de
fiscus aanvoerde niet de kern van het arrest raakte. Dus werd dit middel van de
Administratie onontvankelijk verklaard. Het arrest van het Hof in Antwerpen werd
dus bevestigd (Cass., 8 juni 2000, Fiscale Wetgeving en Rechtsbronnen, nr.
00031358). In het eerste arrest dat Cassatie in deze materie velde, oordeelde
Cassatie dus niet ten gronde.
Maar dat gebeurt nu wel in een tweede arrest
(Cass., 22 juni 2000, Fiscale Wetgeving en Rechtsbronnen, nr. 00031359). Tegen
het arrest van 18 juni 1999 van het Hof van Beroep te Brussel bracht de fiscus
in Cassatie zijn steeds volgehouden redenering naar voor gesteund op de
bepalingen van de boekhoudwet. De aanschaffingsprijs omvat naast de aankoopprijs
tevens de bijkomende kosten op de aankoop van de grond. De accessoria dienen dus
in de geest van de fiscus op dezelfde wijze te worden behandeld als de hoofdsom
van het activum. Zij moeten dan ook beschouwd worden als sommen gebruikt tot
uitbreiding van de onderneming die conform art. 25, 4, in fine W.I.B. 1992 als
belastbare winst worden beschouwd.
Cassatie stelt dat, zoals reeds
aangegeven, op materiële vaste activa waarvan de gebruiksduur niet beperkt is,
tot waardeverminderingen mag worden overgegaan in geval van duurzame
minderwaarde of ontwaarding. Conform art. 12, tweede lid K.B. 08.10.1976 is een
waardevermindering een correctie op de aanschaffingswaarde om rekening te houden
met al dan niet definitief aan te merken ontwaardingen bij het afsluiten van het
boekjaar. Volgens Cassatie kan dergelijke waardevermindering principieel worden
toegepast op gronden. De stelling van de fiscus dat de accessoria dezelfde
behandeling moeten krijgen als het hoofdbestanddeel, wordt dus door het
rechtscollege niet gevolgd.
De accessoria kunnen via een waardevermindering
ten laste van het resultaat komen als zij bij het afsluiten van het boekjaar op
zich geen waarde meer vertegenwoordigen. Het Hof van Beroep in Brussel had
immers gesteld dat als de aankoopkosten als actief zouden geboekt blijven
alhoewel zij uit het patrimonium van de vennootschap waren verdwenen, dit zou
neerkomen op het vertekenen van de vermogenstoestand van de vennootschap.
Cassatie besluit dus dat het middel van de fiscis niet kan worden
aangenomen.
Het belang van dit arrest kan niet worden overschat. Cassatie
bevestigt de positieve arresten die in deze zijn gewezen door de hoven. Het moet
gezegd dat een aantal hoven de fiscus in het gelijk stelden (met Gent als
koploper). Maar met dit arrest in de hand is het een uitgemaakte zaak dat het
onmiddellijk in kosten nemen van de bijkomende kosten bij de aankoop van een
terrein kan.
Dit arrest wordt besproken in het laatst verschenen nummer van
Fiscale Actualiteit (Fisc. Act., 2000, 28/1) door Francis Desterberck, fiscaal
advocaat-generaal bij het Hof van Beroep in Gent. Een Hof van Beroep dat, zoals
geciteerd, de originele redenering van Antwerpen aanvankelijk niet volgde. In
zijn bespreking stelt hij dat de fiscus moeilijk anders kan dan zijn standpunt
bijstellen. Als advocaat-generaal geeft hij daarmee aan dat ook zijn Hof van
Beroep voortaan niet langer de redenering van de fiscus zal volgen.
En wat
gaat de fiscus nu doen? Die is bezig met iets heel merkwaardigs. Naar verluidt
zouden de inspecties in versneld tempo druk doende zijn met de hangende zaken
allemaal af te wijzen. Onbegrijpelijk gezien de inhoud van het arrest van het
Hof van Cassatie. Dat zou immers betekenen dat de belastingplichtigen massaal
voorzieningen in beroep of zelfs in eerste aanleg zouden moeten indienen. Wordt
de fiscus een slechte verliezer?
Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 25 augustus 2000.