MAALTIJDTICKETS VOLLEDIG AFTREKBAAR ALS BEROEPSKOSTEN

Midden mei oordeelde het hof van beroep in Antwerpen dat de kosten die een werkgever maakt om maaltijdcheques te verstrekken aan zijn personeel, volledig aftrekbaar zijn. Maar in februari van dit jaar stelde datzelfde hof dat ook maaltijdtickets volledig aftrekbaar zijn.. Maaltijdtickets zijn voordelen van alle aard in hoofde van de werknemer. De kosten daarvan zijn bij de werkgever fiscaal aftrekbaar.

Vorige week (KMO-Tijd 26 mei) bespraken we het opmerkelijke arrest van het hof van beroep in Antwerpen van 16 mei 2000. Tot nog toe stelde de fiscus dat het bedrag van de maaltijdcheque die de werkgever betaalt, niet aftrekbaar is bij die werkgever als beroepskosten. Van meet af aan stelde de minister van Financiën dat de uitgaven die met dit (in hoofde van de werknemer) vrijgesteld voordeel overeenstemmen niet als beroepskosten bij de werkgever aftrekbaar zijn. Om voorbeeld van vorige week te herhalen: stel dat de werkgever per cheque het maximum van 180 frank betaalt, dan is deze 180 frank niet aftrekbaar als beroepskosten bij de werkgever. Dat wordt voor hem fiscaal een verworpen uitgave. Het hof van beroep in Antwerpen stelde in het geciteerde arrest dat de te verwerpen beroepskosten gelijk zijn aan de persoonlijke besparing van het personeelslid.
Om die besparing te ramen verwijst het hof naar art. 18 KB WIB 1992. Dat artikel is het uitvoeringsbesluit van de forfaitaire raming van voordelen van alle aard (in uitvoering van art. 36 WIB 1992). In dat artikel wordt het voordeel van een middagmaal bepaald op 44 frank (art. 18, 3, 8 K.B. W.I.B. 1992). Door deze bepaling mag volgens de magistraten besloten worden dat de kostprijs die de werknemer uitspaart, 44 frank is. Het hof stelt dat het voordeel van een maaltijdcheque niet anders beoordeeld moet worden dan het voordeel van een maaltijd in een eigen bedrijfsrestaurant. Het eerste waarderen op de werkelijke kostprijs voor de werkgever van de maaltijdcheque en het tweede forfaitair ramen op 44 frank, gaat niet op. Een onderscheid maken tussen de waardering van een voordeel van een sociale maaltijd in een bedrijfsrestaurant en een maaltijdcheque is artificieel en ongehoord discriminerend. Om het voorbeeld te vervolledigen: het hof stelt dat de 180 frank wél aftrekbaar is in hoofde van de werknemer.
Deze originele maar logische benadering van het hof van beroep in Antwerpen voor maaltijdcheques is voor dat hof bij nader inzien geen alleenstaand feit. Enig opzoekwerk leert dat het hof in februari van dit jaar al twee arresten wees die evenzeer over deze problematiek handelen (Antwerpen, 1 februari 2000, Fisc. Act. 2000, 12/1).

Verhuizing

In dat geval ging het om een onderneming die geruime tijd haar werknemers een sociale hoofdmaaltijd verschafte in het restaurant van een verbonden onderneming. Maar na de verhuizing van dat bedrijf lag dat restaurant op een te grote afstand van de nieuwe locatie. De vennootschap besliste de werknemers een maaltijd te laten gebruiken in een klassiek restaurant dat in de buurt lag van de nieuwe vestiging. De werknemers betaalden 50 frank voor zon maaltijd. De werkgever paste het verschil bij en rapporteerde dat supplement als volledig aftrekbare beroepskosten.
Maar daar was de fiscus het helemaal niet mee eens. De taxatieambtenaar liet de onderneming weten dat (voor de aanslagjaren 1987 tot 1991) de verworpen uitgaven verhoogd zouden worden met de kosten van maaltijdcheques, die de werkgever aan haar personeel had verstrekt. De onderneming was het daar niet mee eens en ging in bezwaar. Maar de gewestelijke directeur vond dat zijn ambtenaar correct had getaxeerd. Dus stapte de belastingplichtige naar het hof.
Belangrijk in deze twee arresten is dat het niet ging om maaltijdcheques, maar om tickets die de werkgever aan zijn personeel gaf om te eten in een welbepaald restaurant. Het hof brengt net zoals in het arrest van 16 mei 2000 de basisprincipes in herinnering. Alleen het bedrag van het sociaal voordeel in hoofde van de werknemer maakt een verworpen uitgave uit voor de werkgever en niet de totale kostprijs voor het verstrekken van het voordeel in hoofde van de werkgever (art. 53, 14 W.I.B. 1992). In de voorgelegde casus betwistte de fiscus niet dat het personeel de tickets enkel kon gebruiken voor het bekomen van een maaltijd in het uitgekozen restaurant. Het hof besluit dan ook dat het alleen vaststaat dat de werkgever daadwerkelijk een hoofdmaaltijd aan zijn werknemers verschafte. Het hof stelt dat het duidelijk in deze casus niet ging om maaltijdcheques. Het gaat om een eenvoudig ticket om te eten in een naburig restaurant.
Vervolgens schrijft het hof een mooie passus rond het menswaardig tewerkstellen van een werknemer in het bedrijf. Het hof zegt dat alle beloningen die voor de werknemer een opbrengst zijn van arbeid in dienst van een werkgever, als bezoldiging belastbaar zijn. Maar een aangenaam of voordelig aspect dat inherent is aan het uitoefenen van de beroepsactiviteit is geen bijkomende opbrengst of beloning. Ook niet als dit voordeel een objectieve marktwaarde heeft. De magistraten stellen trouwens dat de werkgever verplicht is de werknemer in menswaardige omstandigheden tewerk te stellen. De daaraan verbonden kosten zijn aftrekbare beroepskosten. Het kosteloos verschaffen van een eenvoudige hoofdmaaltijd op het werk behoort dus naar de mening van het rechtscollege tot het efficiënter of aangenamer maken van de werkomgeving. Maar dat kan ook als een (belastbare) opbrengst voor de werknemer beschouwd worden.

Geen voordeel

Maar anders dan in het arrest van 16 mei 2000 zegt het hof dat het op basis van de elementen die de partijen aanbrengen niet kan besluiten dat het verschaffen van de beschreven maaltijden een sociaal voordeel is zoals bedoeld in art. 38, 11 WIB 1992. Uit alle gegevens blijkt dat het gaat om een in hoofde van de werknemer belastbaar voordeel van alle aard. Art. 18 KB WIB stelt duidelijk dat het gratis verkrijgen van een hoofdmaaltijd een voordeel van alle aard is, dat moet belast worden aan 44 frank. Maar dat voordeel wordt nu juist tot nul herleid ingevolge de tussenkomst van de werknemer. Die betaalt 50 frank. En dat is meer dan wat in zijn hoofde als voordeel van alle aard zou belast worden op basis van art. 18 KB WIB 1992. Hij betaalde zijn voordeel. Dus moet niets meer belast worden. Tussen haakjes voegt het hof toe dat het niet aan de orde is of dit bedrag heden ten dage nog realistisch is. Het bedrag staat in de wet.
Uit dit alles volgt volgens het hof dat het artikel (bedoeld wordt art. 38, 11 WIB 1992) dat de kosten die een werkgever maakt voor het verstrekken van sociale voordelen, niet van toepassing is op deze casus. De kosten van maaltijden werden ten onrechte niet als beroepskosten aangemerkt. De belastingplichtige krijgt dus uiteindelijk gelijk (tegen dit arrest was op 31.05.2000 nog geen voorziening in Cassatie ingediend).
Maar het is geen uitgemaakte zaak dat deze tickets al dan niet een sociaal voordeel zijn. De thesis van het hof dat in deze geen sprake is van een sociaal voordeel conform art. 38, eerste lid, 11 WIB 1992 lijkt aanvechtbaar. Maar de redenering die de magistraten volgden in het arrest van 16 mei 2000 rond maaltijdcheques leidt in dit geval tot dezelfde conclusie. In de zin van dat arrest zou gesteld kunnen worden dat een onderscheid maken tussen de waardering van een voordeel van een sociale maaltijd in een bedrijfsrestaurant en een zelfde maaltijd in een naburig restaurant, artificieel en ongehoord discriminerend is. Als de werknemer zijn aandeel in zijn voordeel maar betaalt. De Bourgondische Belg zal dit graag lezen. Maar bedenk: te veel eten schaadt de gezondheid. Zelfs als dit fiscaal aftrekbaar is.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 2 juni 2000.