MINISTER BEVESTIGT CLEMENTIE BIJ VERDOKEN MEERWINST
Midden vorig jaar werd een wet gestemd waardoor de fiscus zonder verdere discussie een belasting van 309 procent kan eisen op winst in het zwart. De fiscus paste vóór de totstandkoming van die wet ook al dat tarief toe op niet aangegeven winst. Maar de hoven waren het daar niet altijd mee eens. Vandaar dat de praktijk van de fiscus voor alle zekerheid in een wet werd gegoten. De administratie was in het verleden altijd begripvol voor de frauderende belastingplichtige. Indien hij berouw had en de verdoken omzet toegaf, zag de fiscus af van het hoge tarief van 309 procent. De administratie belastte de meeromzet dan tegen het gewone tarief. Aan de minister van Financiën werd nu gevraagd of die clementie zal blijven bestaan. In het laatste Bulletin Schriftelijke Vragen en Antwoorden van de Kamer staat het antwoord.Door de wet van 4 mei 1999 houdende diverse fiscale bepalingen is artikel 219
WIB 1992 uitgebreid tot verdoken meerwinsten die niet onder de bestanddelen van
het vermogen van de vennootschap worden teruggevonden. Dat betekent dat winsten
in het zwart kunnen belast worden aan 309 procent.
De 300 procent blijkt uit
artikel 219 WIB 1992 zelf. Dit tarief wordt verhoogd met 3 opcentiemen ingevolge
de nog steeds bestaande crisisbelasting in de vennootschapsbelasting (art.
463bis, 1, 1 WIB 1992). Als de fiscus vaststelt dat de belastingplichtige 100
frank in het zwart verdiende, kan hij een belasting heffen van 309 frank. Enige
troost: deze te betalen belasting is in tegenstelling tot de andere componenten
van de vennootschapsbelasting een fiscaal aftrekbare belasting (art. 198, eerste
lid, 1 WIB 1992). Maar tegen een tarief van 40,17 procent is dat nog altijd een
boete van 184,87 procent.
Zonder dat deze bepaling bestond, heeft de fiscus
in het verleden steeds gesteld dat de bijzondere aanslag van 309 procent ook van
toepassing is op de zogenaamde verborgen winsten, die niet onder de bestanddelen
van de balans van een vennootschap worden teruggevonden, tenzij deze laatste
aantoont dat die winsten werkelijk in haar vermogen zijn gebleven en zij, zo
nodig haar boekhouding dienovereenkomstig aanpast (Com.I.B 1992 219/2, eerste
lid, 2). De fiscus betrachtte clementie als de belastingplichtige bekende.
Meerwinst
Vraag is nu wat moet worden verstaan onder de nieuwe
term verdoken meerwinsten. Tijdens de voorbereidende werken stelde de minister
dat verdoken meerwinsten, winsten zijn die niet geboekt zijn en dus niet in het
vermogen van de vennootschap worden teruggevonden.
Als voorbeeld geeft hij
omzet in het zwart. Men heeft op de valreep expliciet voorzien dat
onderwaarderingen van activa en overwaarderingen van passiva (in feite reserves
bedoeld in art. 24, eerste lid, 2 tot 4 WIB 1992) niet als verdoken meerwinsten
kunnen aangemerkt worden. Zo niet zou een overdreven afschrijving wel eens
kunnen gestraft worden met een afzonderlijke aanslag van 309 procent.
Deze
nieuwe bepaling werd van kracht vanaf aanslagjaar 1999. Wie in 1998 in het zwart
verkocht, zal dus kunnen belast worden aan 309 procent. Volgens de minister
betekent dit dat de omzet die een onderneming in het zwart heeft gerealiseerd en
die dient voor de verdoken betaling van uitgaven, voortaan onbetwist geviseerd
wordt.
Hij vermeldt er niet bij of hij dan enkel het verschil tussen
inkomsten in het zwart en uitgaven zal belasten of hij integendeel de totale
omzet in het zwart zal belasten.
Gezien het nieuwe artikel 219, eerste lid
WIB 1992 duidelijk spreekt over verdoken meerwinsten en niet over verdoken omzet
of opbrengsten, moet gesteld worden dat dit enkel op het verschil mag toegepast
worden.
Zoals reeds aangestipt, heeft de administratie in het verleden steeds
gesteld dat de niet-geboekte winsten niet moesten belast worden aan 309 procent
op voorwaarde dat die bestanddelen ofwel, met hun akkoord, als beroepsinkomsten
van de bestuurders of vennoten worden belast, ofwel door een aanpassing van de
boekhouding, in het vermogen van de vennootschap worden uitgedrukt (Com.I.B 1992
219/3, 4). Samengevat: als de belastingplichtige nederig bekende dat hij in het
zwart handelde, bleef hij gespaard van de toch wel erg hoge boete.
Tolerantie
Aan de minister van Financiën werd de vraag gesteld of
deze uitzonderingen ook blijven bestaan nu het nieuwe artikel 219 WIB 1992 werd
ingevoerd (V & A Kamer, d.d. 10.09.1999 van Van De Casteele, QRVA 50 016, p.
1772-1775).
Met andere woorden: zal de administratie dezelfde clementie
verlenen als in het verleden?
De minister stelt duidelijk dat dit het geval
zal zijn. Dit hoeft niet te verwonderen. In de Memorie van Toelichting van de
nieuwe wet wordt de bestaande tolerantiepraktijk bevestigd. Twee uitwegen blijven mogelijk.
- Ofwel worden de verdoken
meerwinsten als beroepsinkomsten belast bij de bedrijfsleiders. Deze moeten zich
dan wel individueel akkoord verklaren met de belasting van de inkomsten in het
zwart.
Dat moet trouwens gebeuren op een ogenblik waarop het nog mogelijk is die toekenning binnen de wettelijke termijnen te belasten. Een en ander houdt in dat deze belasting wordt gevestigd vóór het verstrijken van de gewone verjaringstermijn van drie aanslagjaren conform artikel 354, eerste lid WIB 1992. Maar ook de bijzondere aanslagtermijnen van vijf jaar (art. 354, tweede lid en art. 358, 1, 4 WIB 1992) kunnen gelden. Handelen in het zwart is fraude. De bekentenis ervan kan trouwens als een bewijskrachtig gegeven gelden. - Ofwel dient de boekhouding van de vennootschap zelf aangepast
te worden zodat de verdoken inkomsten vooralsnog in de boekhouding van de
onderneming worden ingeschreven. Dit betekent dat de opbrengstrekening nog wordt
verhoogd en dat als tegenpost de bedrijfsleider een schuld aan de vennootschap
erkent. Hij zal zo goed als altijd met het zwarte geld gaan lopen zijn.
Voor alle zekerheid werd aan de minister ook gevraagd of de boeking van de meeromzet in de boekhouding nog mag gebeuren nadat het boekjaar is afgesloten. De minister stelt dat dit mag. De boeking mag zelfs gebeuren nadat de fiscus het bestaan ervan vaststelde.
De boeking moet echter gedaan worden binnen de wettelijke aanslagtermijnen. De boeking dient dus te gebeuren op een ogenblik dat het nog mogelijk is de verkrijger van de toekenning binnen de wettelijke termijnen te belasten of binnen de wettelijke aanslagtermijnen dat de vennootschap nog kan belast worden (zie ook V & A Senaat d.d. 19.09.1996 van AnciauX, Fiscale Wetgeving en Rechtsbronnen, nr. 9644410).
Daarmee lijkt de minister te willen aangeven dat een verbeterde jaarrekening voor het betrokken boekjaar waarin de meerwinst wordt vastgesteld, moet opgemaakt worden. Deze boeking kan dan als basis dienen om de reservebeweging van de betrokken aangifte in de vennootschapsbelasting te corrigeren.
In de praktijk loopt het echter niet zon vaart. Zo goed als altijd aanvaardt de fiscus volgende werkwijze. De belastingplichtige moet instemmen met een verhoging van de eindtoestand van de reserves in de reservebeweging van zijn aangifte voor het betrokken aanslagjaar.
Eenmaal dit gebeurt, dient hij dat in de eerstvolgende jaarrekening ook effectief te boeken. Op dat ogenblik zal hij de voor het boekjaar aanvaarde reserve in het zwart, vervangen door de boeking.
BTW
In de parlementaire vraag werd aan de minister ook gevraagd
of de vennootschap in het geval de bedrijfsleider de verdoken inkomsten laat
belasten bij zijn inkomen, toch nog een individuele fiche en een samenvattende
opgave moet opmaken. Artikel 219 WIB 1992 is een sanctie op het niet-opmaken van
een dergelijke fiche.
Moet de belastingplichtige eenmaal de fiscus de fraude
vaststelt, toch nog fiches opmaken? De minister stelt dat de vennootschap er
principieel toe gehouden is zelf de nodige aanvullende of verbeterde fiches en
samenvattende opgave op te maken. Maar gelet op het bijzonder karakter zal de
controleur zelf die fiches opmaken. Hij zal deze zonder verwijl doorsturen naar
de controles die de betrokken bedrijfsleider nog kunnen taxeren.
Tot slot
werd aan de minister gevraagd of in het bedrag van de meerwinst ook de BTW op de
verdoken omzet moet zitten. Dus moet ook 309 procent betaald worden op de BTW
die de fiscus terecht zal eisen op de ontdekte verdoken omzet?
De minister
blijft consequent. Als die effectief werd aangerekend.
Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 25 februari 2000.