ZIJN TE LAAT GEBOEKTE KOSTEN FISCAAL NOG AFTREKBAAR?

Iedere rechtgeaarde Belg heeft het begrepen op het in mindering brengen van beroepskosten van zijn inkomen. Velen pogen daarbij de originaliteitsprijs te behalen. Maar de vraag is evenzeer gedurende welk belastbaar tijdperk deze kosten effectief aftrekbaar zijn. Een kwade senator Hatry poogde de minister tot een standpunt te dwingen.Art. 49 WIB 1992 stelt dat die kosten als beroepskosten aftrekbaar zijn die de belastingplichtige in het belastbare tijdperk heeft gedaan of gedragen om de belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden en waarvan hij de echtheid en het bedrag verantwoordt door middel van bewijsstukken of, ingeval zulks niet mogelijk is, door alle andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed. En daarbij stelt het artikel dat met als 'in het belastbare tijdperk gedaan of gedragen' de kosten worden bedoeld die in dat tijdperk werkelijk zijn betaald of gedragen of het karakter van zekere en vaststaande schulden of verliezen hebben verkregen en zo zijn geboekt.

Een voorbeeld kan meteen een en ander verduidelijken. Stel dat een onderneming een factuur ontvangt in 1998 voor kosten van dat boekjaar, maar deze vergeet in te boeken gedurende boekjaar 1998 (het boekjaar valt samen met het kalenderjaar). Kan zij deze factuur nog in mindering brengen als beroepskosten gedurende het boekjaar 1999? Met andere woorden: kan zij de fout van 1998 nog rechtzetten in 1999? Deze vraag werd gesteld door senator Hatry die laat uitschijnen dat hij nu voor eens en altijd een duidelijk antwoord wenst. Op het einde van zijn vraag stelt hij dat 'de geachte minister zal begrepen hebben dat ik een antwoord wens dat juridisch gegrond is' (Vraag nr. 1088 Hatry d.d. 15.05.1998 - V&A Senaat 08.09.1998, p. 4275).

De minister antwoordt omzichtig. Eerst brengt hij de tekst van art. 49 WIB 1992 in herinnering. Aanvullend verwijst hij naar het boekhoudbesluit van 08.10.1976. Dat koninklijk besluit stelt dat rekening moet gehouden worden met het pro rata van de kosten die pas in een later boekjaar zullen worden betaald, maar die betrekking hebben op een verstreken boekjaar (Bijlage bij het KB 08.10.1976, Hoofdstuk III, Afdeling I, X passief). De onderneming dient dit dan minstens te boeken als toe te rekenen kosten op een overlopende rekening van het passief. Volgens de minister impliceert dit dat het niet mogelijk is een eenduidig antwoord te geven op de vraag. Wel verwijst hij naar het eenjarigheidsbeginsel van de belasting. Op basis daarvan stelt de minister dat de door een factuur verantwoorde kosten die niet zouden geboekt geweest zijn op het ogenblik van de ontvangst ervan, niet meer als beroepskosten kunnen worden afgetrokken tijdens een later belastbaar tijdperk waarin de betaling van deze kosten plaatsvindt, wanneer de kosten betrekking hebben op het belastbaar tijdperk waarin de factuur is ontvangen.

Cassatie

De minister verwijst dus naar het principe van uitstel- en anticipatieposten in het boekhoudrecht om zijn stelling te verdedigen. Maar de vraag is of in deze het boekhoudrecht geldt.

Stel dat de betrokken belastingplichtige niet onderworpen is aan het geciteerde boekhoudbesluit. Dan moet hij die regels niet volgen. Neem een advocaat natuurlijk persoon die in 1998 een factuur heeft ontvangen voor een abonnement op een juridisch tijdschrift over 1998, maar deze pas in 1999 betaalt. Dan zal hij deze factuur fiscaal in mindering kunnen brengen ofwel in 1998 ofwel in 1999. Art. 49 WIB 1992 stelt immers dat kosten die in een belastbaar tijdperk werkelijk zijn betaald of gedragen of het karakter van zekere en vaststaande schulden of verliezen hebben verkregen, zonder meer fiscaal aftrekbaar zijn.

Maar stel dat een belastingplichtige wel degelijk onderworpen is aan het boekhoudbesluit. Dan is het de vraag of deze onderneming fiscaal gebonden is door de aangegeven passus rond de toe te rekenen kosten. Hier knijpt het schoentje. Het hoogste rechtscollege van dit land, het Hof van Cassatie, heeft immers gesteld dat de belastbare winst van ondernemingen wordt bepaald overeenkomstig het boekhoudrecht. Tenzij de fiscale wet uitdrukkelijk van het boekhoudrecht afwijkt (Cass. 20.02.1997, FJF, No. 97/244). En dat laatste is hier nu juist van toepassing. Volgens het boekhoudrecht dienen de kosten in ons voorbeeld toegerekend te worden in 1998. Maar de fiscale wet wijkt van het boekhoudrecht af door te stellen dat kosten in elk geval fiscaal aftrekbaar zijn in het jaar dat ze werkelijk zijn betaald. In het voorbeeld kunnen de kosten, in weerwil van wat de minister stelt, nog in mindering gebracht worden in 1999 vermits ze pas in dat jaar worden betaald.

De regel geldt ook andersom. Stel dat een onderneming in 1998 reeds een kost betaalt die ten laste moet genomen worden van het boekjaar 1999 (bij voorkeur betaalde huur of verzekering), dan kan die toch fiscaal in ng gebracht worden in 1998. Ondanks het feit dat het boekhoudrecht stelt dat dit ten laste van het boekjaar 1999 moet gelegd worden via de techniek van de overlopende kosten. In beide gevallen wordt de boekhoudwet flagrant met voeten wordt getreden. Maar de fiscus moet dit aanvaarden. Zijn wet wijkt af van het boekhoudrecht. Alles zou stukken beter zijn als de fiscale wet ook op dit vlak het boekhoudrecht zou volgen. Het boekhoudbesluit stelt immers dat er moet rekening worden gehouden met de kosten die betrekking hebben op het boekjaar of op voorgaande boekjaren. Kosten weigeren omdat ze 'te laat' in mindering worden gebracht is dan niet meer mogelijk.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 16 oktober 1998.