DIEN UW AANGIFTE TIJDIG IN TEGEN 24 JULI 1998

De uiterste datum van indiening voor de meeste aangiftes in de personenbelasting is eind vorige maand in extremis verlengd tot vrijdag 24 juli 1998. Dit betekent dat de belastingplichtige hun aangifte moeten doen toekomen aan de dienst die op het aangifteformulier is vermeld uiterlijk op 24 juli 1998. De vraag die daarbij onmiddellijk naar voren komt is wat bedoeld wordt met de passus 'doen toekomen'. Geldt in deze de postdatum en vooral: hoe kan een belastingplichtige bewijzen dat hij zijn formulier heeft doen toekomen op de uiterste dag? Kan hij dat niet, dan kunnen de sancties hard zijn.De Belg heeft met zijn aangifte in de personenbelasting vaak een weerspannige relatie. Die dingen moeten gebeuren en hij zal ze wel doen, maar hij heeft er grote moeite mee. Dit leidt vaak tot het steeds weer uitstellen van het invullen en dus het indienen van de aangifte. Maar uitstel is geen afstel. Zodoende zal hij niet zelden pas de avond tevoren met het invullen starten. En dan moet de volgende dag de aangifte nog aan de belastingdienst bezorgd worden.

Wetboek

Het wetboek van de inkomstenbelastingen (WIB 1992) stelt dat de belastingplichtige zijn aangifte moet doen toekomen aan de dienst die op het formulier is aangegeven binnen de termijn die op dat formulier is aangegeven. Dit impliceert meteen dat het (aangetekend) verzenden van de aangifte op de uiterste datum steeds zal leiden tot een laattijdige aangifte. De aangifte moet immers op de laatste dag van die termijn bij de fiscus toekomen. Pas versturen op die datum zal dus zo goed als steeds betekenen dat de aangifte pas na die datum door de post zal bezorgd worden aan de fiscus.

Daarmee is duidelijk dat de meeste aangiften in de personenbelasting dit jaar daadwerkelijk bij de administratie moeten afgeleverd worden uiterlijk op 24 juli 1998. Maar hoe kan een belastingplichtige bewijzen dat hij effectief op die datum zijn aangifte heeft bezorgd? Laten we als voorbeeld het geval nemen waarbij de belastingplichtige zijn aangifte in de brievenbus van de fiscus deponeert om 23.55 u. op 24 juli 1998. In dergelijk geval zal de fiscus deze aangifte vinden op maandagmorgen 27 juli 1998. Zoals steeds zal hij dan een datumstempel aanbrengen op de aangifte als datum van ontvangst. En, tenzij meteen tolerantie wordt ingebouwd, zal die datum 27 juli 1998 zijn. Gevolg: de fiscus zal deze aangifte als laattijdig beschouwen. Wat kan de belastingplichtige doen?

Cassatie

Cassatie stelt in deze dat de belastingplichtige er moet voor zorgen dat de aangifte tijdig toekomt bij de betrokken dienst. Indien de aangifte bij gewone verzending of bij deponering in de brievenbus van het belastingkantoor werd ingediend, kan een betwisting ontstaan. In dat geval kan de administratie zich enkel baseren op de datumstempel van binnenkomen die zijzelf op de aangifte heeft aangebracht voor zover de fiscus de indiendatum op geen andere wijze kan bewijzen. In dergelijk geval moet de belastingplichtige het bewijs van tijdige overlegging leveren. Dat bewijs mag hij evenwel leveren met alle middelen van recht, getuigenbewijs en vermoedens inbegrepen (Cass., 24 mei 1991, F.J.F., 91/154, p.330).

In ons voorbeeld heeft de belastingplichtige dus een groot probleem. Hij zal moeten bewijzen dat de aangifte in de brievenbus werd gestopt om 23.55 u. Eerste oplossing: hij neemt een deurwaarder mee die bevestigt dat de aangifte inderdaad op dat moment werd gebust. Niemand zal twijfelen aan de verklaring van die deurwaarder. Hij zou ook een vriend kunnen meenemen en deze zo nodig als getuige oproepen indien betwisting ontstaat rond het moment van indiening. Maar via vermoedens zou een en ander ook kunnen aangetoond worden. Stel dat betrokkene om zijn aangifte te posten, een parking binnenrijdt kort bij het belastingkantoor en een ticket ontvangt met vermelding van het uur. Uit het bekend feit zou de rechter kunnen afleiden dat de aangifte wel degelijk tijdig werd ingediend. Enkel zal de belastingplichtige in de laatste twee voorbeelden de nipte tijd tegen hebben.

Sancties

Als de administratie besluit tot een laattijdige aangifte, kan zij een aanslag van ambtswege vestigen (art. 351, eerste lid W.I.B. 1992). Een aanslag van ambtswege heeft de omkering van de bewijslast tot gevolg. In normale omstandigheden is het immers de fiscus die moet bewijzen dat de inkomsten die in de aangifte zijn vermeld, onjuist zijn. Bij een aanslag van ambtswege kan de administratie een goed onderbouwde inkomstenafrekening opstellen op basis van de gegevens waarover zij beschikt. Zo zal alsnog een belastbaar resultaat voorgesteld worden. En dan moet de belastingplichtige eventueel aantonen dat dit cijfer niet het juiste is.

Maar naast deze sanctie kan de fiscus bijkomend een boete opleggen van 2.000 tot 50.000 frank voor dergelijke overtreding (art. 445 W.I.B. 1992). Bij aan enige kwade trouw of aan het opzet de belasting te ontduiken vanwege de belastingplichtige, zal de fiscus bij een eerste overtreding trouwens geen boete vestigen (Circ. nr. Ci.RH.891/454.103 d.d. 28.09.1993, Bull. Bel., nr. 732, p. 3129). Daarnaast kan de fiscus een belastingverhoging opleggen van 10 tot 200 procent (art. 444 W.I.B. 1992). Maar ook hier zal aangerekend worden. Beide sancties kunnen principieel samen opgelegd worden. Maar de fiscus stelt zelf dat een overtreding die op een voldoende wijze door middel van een belastingverhoging kan worden bestraft, niet bijkomend moet bestraft worden met een geldboete (Com. IB 444/41). Merk trouwens op dat wanneer wordt afgezien van de bestraffing, de overtreding als onbestaande wordt beschouwd zodat een volgende overtreding opnieuw als eerste geldt. Er kan dus meermaals opeenvolgend tot niet-bestraffing worden besloten (PV nr. 839 SCHOETERS, 03.04.1997, V & A Kamer, nr. 102, p. 13867).

Moraal van het verhaal? Stuur uw aangifte tijdig aangetekend op of vraag de fiscus dat hij de indiening van uw aangifte bevestigt. In dat geval zal de fiscus voor een ontvangstbewijs zorgen (Com. IB. 1992 307/22). De instructies van de administratie aan haar ambtenaren stelt dat dit 'onmiddellijk' moet gebeuren nadat zij een summier onderzoek heeft uitgevoerd.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 16 juli 1998.