WELLES NIETES OVER VOORAFBETALINGEN VOOR STARTERS

Vennootschappen moeten niet altijd voorafbetalen gedurende de eerste drie boekjaren. De regering wijzigde intussen twee keer de spelregels. Daardoor dreigen starters boetes te krijgen die ze niet konden voorzien.

De regering wenste starters te ondersteunen. Normaliter moet een vennootschap de belasting op de belastbare winst op vier momenten gedurende een boekjaar betalen in gelijke delen, op 10 oktober, op 10 januari, op 10 april en op 20 juni. Gebeurt dat niet, dan wordt een verhoging wegens onvoldoende voorafbetaling aangerekend (6,75 procent voor aanslagjaar 2010). Die verhoging wordt weggelaten bij startende vennootschappen. Maar aanvankelijk alleen voor vennootschappen die in aanmerking komen voor het verminderd kmo-tarief. Daartoe moet aan zes voorwaarden voldaan zijn. De meest bekende is dat de vennootschap aan één van de bedrijfsleiders een bezoldiging van minstens 36.000 euro moet toekennen.

Nieuwe voorwaarden

Via de programmawet van 22 december 2009 werd de maatstaf voor deze gunstmaatregel gewijzigd en dat vanaf aanslagjaar 2010. De zes voorwaarden waren niet langer de maatstaf om in aanmerking te komen voor een verminderd kmo-tarief. Voortaan zou elke kleine vennootschap niet meer moeten voorafbetalen gedurende de eerste drie boekjaren. Kleine vennootschappen zijn vennootschappen die voor het laatste en het voorlaatste afgesloten boekjaar, op geconsolideerde basis, niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden: jaargemiddelde van het personeelsbestand 50, een jaaromzet (excl. B.T.W.) van 7,3 miljoen euro en een balanstotaal van 3,65 miljoen euro. Als een vennootschap echter gemiddeld meer dan 100 personeelsleden heeft, kan het nooit een kleine vennootschap zijn.

De timing van deze aanpassing was merkwaardig. De wetgever wijzigde op 22 december 2009 de spelregels voor het aanslagjaar 2010. Bedrijven waar het boekjaar samenvalt met het kalenderjaar wisten pas na de laatste datum om vooraf te betalen, zijnde 20 december 2009, of ze al dan niet hadden moeten voorafbetalen. Sommigen stelden vast dat ze wel hadden moeten voorafbetalen in de nieuwe regels, maar niet volgens de oude. Dus deden ze hun beklag daarover. De regering besliste daarom via de wet van 19 mei 2010 om de inwerkingtreding uit te stellen tot het aanslagjaar 2011.

Maar dat geeft dan weer andere problemen. Twee voorbeelden. Sommige starters lazen eind 2009 in het Belgisch Staatsblad dat voorafbetalingen niet nodig waren. Dus vroegen ze meteen hun betaalde geld terug. In de wetenschap dat de uiteindelijke belastingaanslag pas in de bus zal vallen begin 2011, konden ze zo nog een goed jaar met dat teruggevraagde geld werken. Door de publicatie van de wet van 19 mei 2010 vernamen ze dat ze toch hadden moeten voorafbetalen. Dus hebben ze een vermeerdering aan hun been.

Starters wier boekjaar niet samenvalt met het kalenderjaar hebben inmiddels echter geen voorafbetalingen verricht. Neem een boekjaar dat stopt op 30 juni. Dan moeten voorafbetalingen gebeuren op 10.10.2009, 10.01.2010, 10.04.2010 en 20.06.2010. Door de wet van 22.12.2009 deden ze geen voorafbetaling op 10.01.2010 en 10.04.2010. Omdat voorafbetalingen in vier gelijke delen moet gebeuren, riskeren ze nu een verhoging voor de niet gedane voorafbetalingen op 10.01.2010 en 10.04.2010.

Intussen is het kabinet van minister Didier Reynders (MR) gevat. Ze zoeken daar naar een oplossing. Ware het niet beter om voor aanslagjaar 2010 geen verhoging aan te rekenen als de voorwaarden van het verminderd tarief vervuld zijn of als het gaat om een kleine vennootschap? Zoniet dreigt dit een mooi schoolvoorbeeld te worden van aansprakelijkheid van de wetgever.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 30 juni 2010.