ZIJN FACTUREN VAN MANAGEMENTVENNOOTSCHAPPEN AFTREKBAAR?

Managers ontdekten de techniek van de managementvennootschap. Via een vennootschap bieden zij hun diensten aan. Daardoor zijn zij niet langer persoonlijk aansprakelijk. Hun vennootschap verstrekt immers de diensten. Die heeft zo goed als altijd de beperkte aansprakelijkheid. Daarnaast geeft de vennootschap hun de mogelijkheid een vermogen op te bouwen binnen de vennootschap tegen een voordeliger tarief. Om dat de realiseren stuurt de managementvennootschap facturen naar de onderneming waaraan de diensten worden geleverd. De fiscus bekijkt die facturen met argusogen. Diegene die de factuur als kosten boekt, moet bewijzen dat die overeenstemmen met werkelijke prestaties die beantwoorden aan de beroepsactiviteit.

Een managementvennootschap levert managementdiensten aan andere ondernemingen. Die diensten bestaan in het geven van leiding, beheer en bestuur aan vennootschappen. Dergelijke vennootschappen zijn een veel gebruikte techniek geworden. Denk maar aan een algemeen directeur die voorheen als bediende in een onderneming werkte. Bij mutatie naar een nieuw bedrijf besluit hij niet langer als weddetrekkende deze activiteit uit te oefenen. Hij gaat dit doen als zelfstandige met een vennootschap. Via een managementvennootschap zijn zelfs crisismanagers in te huren. Soms gaat het om gemengde managementvennootschappen die tevens de activiteit van een holding uitoefenen. Een ondernemer koopt de aandelen van een bestaande vennootschap met een lening. Die moet hij terugbetalen met geld dat hij nog moet verdienen. Koopt hij de aandelen als natuurlijk persoon, dan zal hij per 100 frank van de hoofdsom die hij moet terugbetalen aan de bank, in de regel ten minste 200 frank moeten verdienen. Immers, in de personenbelasting betaal je al snel 50 procent belasting (zie art. 130 W.I.B. 1992). Door de aandelen te kopen met een vennootschap kan het goedkoper. Het maximale belastingtarief in een vennootschap bedraagt 40,17 procent (art. 215, eerste lid en 463bis, 1, 1 W.I.B. 1992). Dus om 100 frank netto te betalen, kost dat maar 167 frank. Maar dat geld moet uiteraard verdiend worden door die vennootschap. Dat kan met een dividenduitkering van dochter naar moeder. Maar in zo goed als alle gevallen zal de holding ook (management)diensten aanrekenen aan de dochtervennootschap. Zo kan die de boekhouding verzorgen van de gekochte vennootschap. Zij kan ook bestuurder zijn van de dochter. Voor dat alles wordt een vergoeding gevraagd.

Schilder

Bij de managementvennootschap zal de fiscus geen probleem hebben met de geboekte opbrengsten. Die zal hij gretig belasten. Het probleem situeert zich op het niveau van de vennootschap die een beroep doet op de management(diensten). Deze vennootschap moet de aangerekende bedragen in kosten boeken. Grote vraag daarbij is of de fiscus deze bedragen moet aanvaarden als fiscaal aftrekbare beroepskosten conform art. 49 W.I.B. 1992. Dat artikel stelt dat die beroepskosten aftrekbaar zijn die de belastingplichtige in het belastbare tijdperk heeft gedaan of gedragen om de belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden. Hij dient de echtheid en het bedrag van de kosten te verantwoorden met bewijsstukken. Is dat niet mogelijk, dan mag hij dat bewijs leveren door alle andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed.
Het hof van beroep te Antwerpen kreeg onlangs zon geval voorgelegd (Antwerpen, 18 mei 1999, F.J.F. 99/154). Een schilder richtte een managementvennootschap op. En deze verstrekte diensten aan de eenmanszaak van de schilder. Vermoedelijk was het de bedoeling aldus winsten weg te halen uit de eenmanszaak en te laten belasten tegen de lagere tarieven binnen de vennootschap. De facturen die de managementvennootschap opmaakte werden erg algemeen omschreven. Er stonden omschrijvingen op als opvolgen van concurrentiepositie in de omgeving, onderhouden van de bankrelaties, onderhandelen met potentiële klanten, De fiscus stelde dat aan de hand van die vaag omschreven facturen de aard en het beroepskarakter van de geleverde prestaties niet kunnen bewezen worden. Het bestuur vroeg zich logischerwijs af of deze prestaties wel effectief waren geleverd. Evenmin kon gecontroleerd worden hoe de aangerekende bedragen waren berekend? Per tijdseenheid, per bezochte klant, ? De fiscus vroeg aan de schilder meer uitleg. Maar volgens de fiscus slaagde die er niet in het bestaan van de beroepskosten aannemelijk te maken. De belastingplichtige faalde volgens de administratie in het bewijs dat tegenover de bestuursvergoedingen wederprestaties staan die door de vennootschap werden geleverd. De administratie oordeelde dat een feitelijk vermoeden ontstond dat de facturen een geveinsd en fictief karakter hadden. Gevolg: de beroepskosten die de schilder in mindering bracht van zijn opbrengsten, werden verworpen.
Het hof stelt dat het niet volstaat de echtheid en het bedrag van de gemaakte kosten aan te tonen. De fiscus moet daarenboven de zekerheid krijgen dat de uitgaven die eisers in mindering brengen, inderdaad een beroepskarakter hebben. De administratie heeft het recht en de plicht te onderzoeken of de bedragen noodzakelijkerwijs aan het beroep verbonden zijn en of ze werden gedaan om de inkomsten te verkrijgen of te behouden. Maar dat kan de fiscus volgens het hof niet controleren op basis van de uitgereikte facturen alleen. De taakomschrijving op de door de managementvennootschap verstrekte facturen is immers zeer algemeen en vaag. Bovendien bestaat geen specificatie over de werkelijke aard en de werkelijkheid van de prestaties. Het hof besluit dan ook dat de fiscus terecht veinzing inriep. De facturen van de managementvennootschap zijn dan ook bij de schilder niét aftrekbaar.
Om dergelijke kosten te verwerpen moet de fiscus niet noodzakelijk eerst bewijzen dat het om geveinsde doorfacturatie gaat. Ook een ongeveinsde overeenkomst kan aanleiding geven tot uitgaven en lasten die niet beantwoorden aan de voorwaarden van art. 49 W.I.B. 1992. Tal van managementvennootschappen sturen facturen naar andere ondernemingen. Veelal zijn dat andere vennootschappen. Het factureren van bedragen die niet kunnen worden verantwoord, zal in vele gevallen tot problemen leiden. Stel dat de vennootschap zonder meer hoge bedragen per maand doorrekent voor een marktonderzoek, dan zal zij dat moeten verantwoorden. In dat geval ligt het voor de hand dat de onderneming die deze facturen in mindering brengt, de resultaten van dat marktonderzoek kan voorleggen. Wordt de boekhouding zogenaamd bijgehouden, maar beschikt de vennootschap niet over gekwalificeerde medewerkers om dat te doen, dan zal dat begrijpelijkerwijs moeilijk liggen. Bij algemene managementdiensten is het bewijs niet zo evident. Een manager motiveert het personeel, onderhandelt met klanten, controleert de resultaten en zet de bakens uit. Dat bewijzen kan door bijvoorbeeld de agenda van de betrokken manager voor te leggen. Of door aan te tonen dat hij inderdaad veel vergaderingen bijwoonde (hij staat telkens vermeld als deelnemer). De belastingplichtige moet immers bewijzen dat de uitgaven overeenstemmen met werkelijke prestaties ten behoeve van de bedrijfsactiviteit. Ook een verwerping ee, deem van betaalde vergoedingen is mogelijk. Als de uitbetaalde vergoeding buiten elke verhouding staat tot de werkelijk geleverde prestaties, kan de fiscus de vergoeding beperken tot het overeenstemmend bedrag (zie Huysman, S., Fiscale Winst, nr. 261).

Non bis in idem

In het geciteerde geval kwam de schilder nog aanzetten met het argument dat door de verwerping van de kosten een dubbele belasting ontstond: een keer in hoofde van de managementvennootschap die op de opbrengst werd belast, en een keer in hoofde van de schilder waar de kosten werden verworpen en dus belast. In fiscalibus spreekt men van het non bis in idem-principe. Het hof sabelt dat argument neer. Een dubbele belasting komt enkel voor bij het dubbel belasten van eenzelfde inkomen voor hetzelfde of verschillende aanslagjaren ten name van eenzelfde of verschillende belastingplichtigen wanneer de ene aanslag de andere wettelijk uitsluit. Dat is in deze niét het geval. Het gaat om twee verschillende zaken. Enerzijds om het niet in aanmerking nemen van een bedrag als beroepskosten. Anderzijds om het belasten van een aangegeven omzet als inkomen. De ene aanslag sluit de andere dus niet uit.
Moraal van het verhaal: wat managementvennootschappen factureren, moet effectief gepresteerd zijn en de hoogte van het bedrag moet kunnen worden verantwoord. Maar dat zijn principes die in de regel voor alle beroepskosten gelden. Het stond al eerder in deze kolommen: drijven mag, overdrijven niet.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 26 november 1999.