NOTIONELE INTERESTAFTREK KAN VOOR BEROEPSGEDEELTE ONROERENDE GOEDEREN

Nu boekjaar 2006 afgelopen is, kan de toepassing van de notionele interestaftrek beginnen. Minister van Financiën REYNDERS antwoordde vorig week op een mondelinge parlementaire vraag dat daarbij enkel het privé deel van een onroerend goed in min moet voor de berekening.

Tal van vennootschappen hebben hun boekjaar afgesloten per 31.12.2006. Voor de berekening van de vennootschapsbelasting zullen deze vennootschappen voor het eerst de notionele interestaftrek of aftrek voor risicokapitaal mogen toepassen. Om deze aftrek te berekenen, moet vertrokken worden van het eigen vermogen van de vennootschap aan het eind van het voorgaande belastbare tijdperk. De berekening voor het boekjaar 2006 zal dus starten met het eigen vermogen op 31.12.2005. Op dat eigen vermogen moeten elf correcties gebeuren. Daarbovenop moeten ook mutaties tijdens boekjaar 2006 van de bestanddelen die meetellen voor de berekening ingecalculeerd worden.

De wet bevat ook een anti-rechtsmisbruikbepaling die er moet voor zorgen dat activa niet kunstmatig in een vennootschap belanden om de basis voor de berekening van de aftrek voor risicokapitaal op te trekken. De meest opvallende is de bepaling die stelt dat de boekwaarde van onroerende goederen of aanverwante zakelijke rechten gebruikt door natuurlijke personen die een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies uitoefenen, niet meetellen. Deze regel geldt ook als deze onroerende goederen gebruikt worden door hun echtgenoot of hun kinderen wanneer die personen of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben (in de regel tot hun 18 jaar). De maatregel moet ervoor zorgen dat het parkeren van eigen onroerende goederen in een vennootschap geen aanleiding kan geven tot notionele interestaftrek.

Managementvennootschap

Neem aan dat een managementvennootschap op 31.12.2005 een eigen vermogen had van 250.000 EUR. Op hetzelfde tijstip is op het actief een vruchtgebruik van een onroerend goed geboekt met een boekwaarde van 300.000 EUR. Als de zaakvoerder van de vennootschap dat onroerend goed privé gebruikt, zal zo de basis voor de notionele interestaftrek wegsmelten (250.000 – 300.000 betekent dat geen basis rest).

De vraag is nu of de berekening wijzigt als de vennootschap zelf 20 procent van de woning beroepsmatig gebruikt. Zo wordt 240.000 EUR privé gebruikt en 60.000 EUR beroepsmatig. Mag de aftrek in zo’n geval beperkt worden tot het privé gedeelte? Minister REYNDERS zei vorige week in de kamercommissie dat dit mag (CRABV 51 COM 1152, p. 6). Op voorwaarde dat het gedeelte van het onroerend goed dat gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden duidelijk en afzonderlijk wordt vermeld in de balans en in de jaarrekening. Was dat in het verleden niet het geval, dan volstaat het dat het vooralsnog op een afzonderlijke rekening binnen de materiële vaste activa wordt geboekt. Maar het beroepsgedeelte mag geen enkel gemengd gebruik hebben. Als de living zowel beroepsmatig als privé dienstig is, zal die niet mogen meetellen voor de notionele interestaftrek.

Wat betekent dat in ons voorbeeld het eigen vermogen van 250.000 EUR maar zal moeten verminderd worden met 240.000 EUR zodat op 10.000 EUR toch nog de notionele interest mag berekend worden. Is de managementvennootschap een kleine vennootschap volgens het wetboek van vennootschappen, dan zal een extra fiscale aftrek kunnen van 3,942 procent of 394,20 EUR.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 16 januari 2006.