EUROPESE RICHTLIJN VOOR BELGISCH DEFINITIEF BELAST INKOMEN NIET CORRECT TOEGEPAST

Een definitief belast inkomen of DBI moet er voor zorgen dat dividenden die een dochter aan haar moeder uitkeert, geen tweede keer worden belast. Die regel ligt vast in een Europese richtlijn. Maar sommige rechtspraak vindt dat België die richtlijn niet juist toepast.

Als een dochtervennootschap dividenden uitkeert aan haar moeder, kan zij die winstuitkering alleen putten uit winst na vennootschapsbelasting. Keert een dochter een dividend uit van 100, dan realiseerde zij minstens een winst van 150 waar ze al 33,99 procent of afgerond 50 vennootschapsbelasting op heeft betaald.

De ontvanger van dat dividend boekt de uitkering vaak als financiële opbrengst. Wat betekent dat de 100 opnieuw in de winst komt van de moeder. Dus zou die moeder daar in principe nogmaals vennootschapsbelasting moeten op betalen. Maar om die dubbele belasting te vermijden, wordt het ontvangen dividend bij de moeder vrijgesteld van belasting. In het vakjargon spreekt men van een 'definitief belast inkomen' (DBI). In België geldt die vrijstelling voor 95 procent van het ontvangen dividend. Waarom niet het volledige bedrag vrijstellen? De redenering is dat de moeder sowieso wat kosten zal maken voor het aanhouden van de deelneming en het opvolgen van haar dochter. Die fiscaal aftrekbare kosten kan de moeder dan compenseren met de 5 procent van het ontvangen dividend dat wel belastbaar is.

Voorwaarden

De vrijstelling in hoofde van de moeder is gekoppeld aan een aantal voorwaarden. Op de datum van toekenning of betaalbaarstelling van het dividend moet de moeder in het kapitaal van de dochter, een deelneming bezitten van minstens 10 procent of met een aanschaffingswaarde van minstens 1,2 miljoen euro. Bijkomend moet de deelneming bij de moeder de aard hebben van financiële vaste activa en gedurende een ononderbroken periode van minstens een jaar in volle eigendom zijn van de moeder. Als vandaag een dividend toekomt op aandelen die vorige maand werden verworven, moet de moeder de aandelen nog elf maanden behouden om haar DBI veilig te stellen.

Die regeling ligt vast in een Europese moeder-dochterrichtlijn die dateert van 1990 (Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23.07.1990). In de Belgische context betekent dit dat België zich moet onthouden van het belasten van deze winst, op het forfaitair verrekenen van 5 procent kosten voor het beheer na. Die richtlijn geldt niet alleen voor verrichtingen tussen lidstaten van de EU, maar ook voor binnenlandse winstuitkeringen waarbij moeder en dochter Belgisch zijn.

Onder vuur

Maar de wijze waarop België de DBI toepast, ligt onder vuur. Neem aan dat de moeder een fiscaal resultaat heeft van 10. Die tien komt tot stand door 100 ontvangen dividenden van haar dochter en 90 fiscaal aftrekbare kosten. De Belgische fiscus stelt dan dat de DBI beperkt wordt tot 10 in plaats van de volle 95. Zowel de rechtbank in Brussel als in Antwerpen zijn het daar niet mee eens. De 100 moet apart vrijgesteld worden voor 95. Zodat het resterend resultaat leidt tot een verlies van 85 (90 kosten + 5 niet aftrekbare DBI). Wat impliceert dat de vennootschap zo een overdraagbaar verlies krijgt van 85. Beide rechtbanken stellen dus dat België de richtlijn niet correct toepast.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 31 oktober 2006.