BTW AFTREKBAAR OOK AL LIGT ACTIVITEIT TIJD STIL

Als een ondernemer de B.T.W. op zijn aankoopfacturen terug kan eisen van de fiscus, doet hij een goede zaak. Maar mag hij dat blijven doen als hij gedurende een ruime periode niet slaagt in het maken van verkoopfacturen bij gebrek aan klanten? Het Hof van Beroep te Gent vindt dat dit moet kunnen.

In de regel is het hebben van het statuut van B.T.W. belastingplichtige met recht op aftrek zondermeer een voordeel. Het betekent dat de B.T.W. die betaald wordt op aankoopfacturen, kan teruggevorderd worden van de B.T.W. administratie via de periodieke B.T.W. aangiftes. Op de verkoopfacturen moet dan uiteraard B.T.W. gerekend worden. Maar als het gros van de klanten ook B.T.W. belastingplichtigen met recht op aftrek zijn, zullen zij daar geen probleem van maken. De fiscus weet dat het recht van aftrek van B.T.W. een mooi voordeel is en kijkt scherp toe op deze aftrek. Zo zal een controleur in niet weinig gevallen pogen aftrek van B.T.W. te weigeren als een belastingplichtige een tijd lang geen verkoopfacturen uitschrijft.

Geen klanten meer

Het Hof van Beroep te Gent kreeg onlangs zo'n geval te behandelen (Gent, 6 september 2005, T.F.R., 2006/28). Een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is gespecialiseerd in het geven van bedrijfs- en individuele adviezen. De vennootschap helpt klanten bij het onderhandelen van omvangrijke contracten zoals aankooporders voor een nieuwe lading computers en het binnenhalen van grote orders voor het drukken van reclame en reisbrochures. Begin 1996 verliest de vennootschap haar enige klant. Die klant ging trouwens kort na het opzeggen van de samenwerking in faling. De vennootschap zocht nieuwe klanten maar dat lukte maar niet. Het duurde tot midden 1998 alvorens die werden gevonden. De fiscus controleerde de vennootschap en kon niet anders dan vaststellen dat gedurende 1996, 1997 en de eerste helft van 1998 geen enkele verkoopfactuur werd gemaakt. Dus, zo redeneerde de fiscus, heeft de vennootschap gedurende die tweeëneenhalf jaar haar B.T.W.-plichtige activiteit gestaakt. Wat tot gevolg heeft dat gedurende die periode geen B.T.W. in aftrek kon genomen worden. Dat de activiteit gedurende die periode was gestopt zag de controleur bevestigd in het feit dat de zaakvoerster van de vennootschap gedurende een stuk van die periode als bediende is gaan werken en de vennootschap zelf gedurende zes maand bestuurder was van een andere vennootschap. De fiscus verwierp niet enkel de afgetrokken B.T.W. op de aankoopfacturen gedurende de periode zonder verkoopfacturen, maar vorderde ook een stuk van de B.T.W. op bedrijfsmiddelen terug. Als een belastingplichtige bijvoorbeeld een computer koopt van 121 (incl. B.T.W.), staat de B.T.W. administratie toe dat de belastingplichtige met recht op aftrek meteen 21 B.T.W. terugvordert. Maar dat is dan wel in de veronderstelling dat die computer vijf jaar voor de B.T.W.-plichtige activiteit zal gebruikt worden, in die periode doorverkocht wordt met B.T.W. of gewoon stuk gaat. Is dat niet het geval, dan kan de fiscus minstens een stuk van de afgetrokken B.T.W. terug komen halen. Stel dat de computer twee jaar lang niet gebruikt wordt voor de B.T.W. activiteit, dan kan de controleur twee vijfden van de oorspronkelijk in aftrek genomen B.T.W. terugvorderen.

Het Hof veegt de argumentatie van de controleur van tafel. De specifieke activiteit van de vennootschap brengt met zich mee dat het vinden van een nieuwe klant niet eenvoudig is. Belangrijke contracten vergen een eerder lange onderhandelingstijd. De vennootschap gaf het Hof overtuigingsstukken waaruit bleek dat gedurende 1996 reeds onderhandelingen werden gevoerd met ondernemingen uit buurlanden. De herneming van de activiteiten in 1998 was trouwens te danken aan contacten met de nieuwe klant midden 1996. Het feit dat de zaakvoerster intussen een tijdje loontrekkend was, bewijst volgens het Hof net dat de activiteit van de vennootschap onvoldoende winstgevend was zodat naast de hoofdactiviteit nog voor andere inkomstenbronnen moest gezorgd worden. Het Hof besluit dan ook dat, ook al zijn gedurende tweeëneenhalf jaar geen verkoopfacturen uitgeschreven, in die periode voorbereidende handelingen zijn gesteld met de bedoeling tot belastbare handelingen te komen. Dat is voldoende om de aftrek van B.T.W. mogelijk te maken.

Hof van Justitie

Met dit arrest sluit het Hof naadloos aan bij de rechtspraak van het Hof van Justitie. Het recht van aftrek ontstaat vanaf de eerste uitgave bedoeld om een economische activiteit uit te oefenen. Het Hof gaat trouwens nog verder. De latere vaststelling dat de geplande activiteit uiteindelijk niet wordt uitgeoefend, verandert niets aan het oorspronkelijk principiële recht op aftrek. Het is de concrete intentie die telt. Maar er is meer. Deze regel geldt ook als een vennootschap wordt opgedoekt. Als zo'n vennootschap een B.T.W.-plichtige vennootschap was met recht op aftrek, zal de B.T.W. op de aankoopfacturen die betrekking hebben op het ontbinden en vereffenen van de vennootschap blijvend kunnen teruggevorderd worden ook al duurt het opdoeken van de activiteit een aantal jaar.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 2 mei 2006.