FISCAAL WETGEVER MOET ADVOCAAT BETALEN BIJ FOUT

Midden vorig decennium vond het Arbitragehof een extra belasting op Belgische interesten strijdig met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. Het Hof te Brussel vindt nu dat de wetgever een fout maakte door zo'n wet te stemmen. De noodzakelijke advocatenkosten die de belastingplichtige maakte om zijn groot gelijk te halen, moet de fiscus dan ook vergoeden.

Begin van de jaren tachtig besloot de toendertijdse regering dat inkomensmatiging het probate middel was om de Belgische economie uit het slop te halen. Maar dat diende niet enkel te gebeuren voor bezoldigingen van loon- en weddetrekkenden. Renteniers dienden ook hun bijdrage te leveren. Vandaar dat de inkomensmatigingwet van 1983 voorzag dat het totale bedrag dat een natuurlijk persoon aan interest mocht ontvangen, geplafonneerd werd. Op het bedrag aan interest dat het plafond te boven ging, diende een extra belasting betaald te worden. De bijzondere heffing op de roerende inkomsten bedroeg 25 procent en was van toepassing op intresten van sommen die geleend worden zowel aan Belgische als aan buitenlandse schuldenaars wanneer die intresten meer bedroegen dan 490.000 BEF. In 1988 werd de wet aangepast De interesten betaald door buitenlandse schuldenaars werden uitgesloten. Deze werden dus niet langer gelimiteerd. Een koppel kende toendertijd een lening toe aan een Belgische naamloze vennootschap van 15 mln. BEF. Daarop kregen zij een jaarlijkse interest die de 490.000 EUR ver te boven ging. Dus dienden zij spontaan een aangifte in de bijzondere heffing te doen. Dat deden ze echter niet. De fiscus ontdekte een en ander en vond dat niet kunnen. Zelfs in die mate dat strafklacht werd ingediend. Voor de correctionele rechtbank argumenteerde het koppel dat de maatregel om enkel een extra heffing te vragen op Belgische interesten en buitenlandse ongemoeid te laten, discriminerend is en dus het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel schendt. De magistraten vroegen de mening van het Arbitragehof dat bevoegd is voor zo'n vragen. Het Arbitragehof stelde in zijn arrest van 9 november 1995 dat het gemaakte onderscheid tussen binnenlandse en buitenlandse het gelijkheidsbeginsel schendt. Dus werd het koppel niet strafrechtelijk veroordeeld.

Buitencontractuele aansprakelijkheid

Maar het koppel laat het daar niet bij. Zij vonden dat de wetgever hun onrecht had aangedaan en nodeloos de stuipen op het lijf had gejaagd. De wetgever had in hun ogen een fout gemaakt. Kamer en Senaat hadden een wet gestemd die de Belgische grondwet schendt. De wetgever moet zich aan zijn eigen wetten houden. Door de fout van de wetgever hadden zij niet enkel ten onrechte 25 procent extra belasting moeten betalen maar tevens een advocaat moeten betalen om hun rechten te verdedigen voor de strafrechter. Dus vroegen zij aan de rechtbank van eerste aanleg te Brussel om hen al deze kosten te vergoeden. Op zich is dit een logische redenering die evenwel juridisch niet zo evident is. Het koppel stelt dus de wetgever aansprakelijk voor een gemaakte fout. Men noemt dat in deze buitencontractuele aansprakelijkheid. Die zit vervat in art. 1382 B.W.: "Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden.". Diegene die schade lijdt moet drie zaken bewijzen: de fout, de schade en vooral het oorzakelijk verband tussen beide. In dat geval is dat bewijs snel geleverd. De wetgever handelde tegen de grondwet. Daardoor heeft het koppel extra kosten moeten maken die duidelijk het gevolg zijn van de gemaakte fout.

Maar de grote vraag is uiteraard of de wetgever, onze parlementaire cenakels dus, aansprakelijk is voor fouten. Zowel de rechtbank als het hof te Brussel vinden van wel (Brussel, 22 september 2005). Geen enkele grondwettelijke of wettelijke bepaling onttrekt de wetgever aan de aansprakelijkheidsartikelen uit het burgerlijk wetboek. Uit het principe van de rechtsstaat volgt dat de Staat, ook als wetgever, gebonden is aan het eigen recht. De door het Arbitragehof vastgestelde ongrondwettelijkheid is een fout gemaakt door de overheid. Enkel als die overheid zich kan beroepen op een onoverkomelijke dwaling of op een andere grond van ontheffing van aansprakelijkheid, zal de fout haar niet kunnen aangewreven worden. In het geval van het koppel bestaat volgens de magistraten geen enkele verschoning.

Noodzakelijk karakter

Uiteraard kreeg het koppel de onterechte betaalde extra belasting terugbetaald. Maar moeten ook de advocatenkosten in deze vergoed worden? De rechtbank van eerste aanleg te Brussel vond van niet. De rechtbank stelt dat naar geldend Belgisch recht wordt aangenomen dat de advocatenkosten van een partij niet kunnen verhaald worden op de tegenpartij. Via een incidenteel hoger beroep gingen zij tegen deze stelling in en vorderden 10.000 EUR gemaakte advocatenkosten terug. Het Hof verwijst naar Cassatie. Ons hoogste rechtscollege stelt dat het honorarium en de kosten van een advocaat of van een technisch raadsman die de benadeelde van een contractuele fout heeft betaald, een vergoedbaar element van zijn schade kunnen vormen, in zoverre zij een noodzakelijke karakter vertonen (Cass., 2 september 2004). Het hof kent de schadevergoeding principieel toe, ook al gaat het om buitencontractuele aansprakelijkheid.

Het lijkt er dus steeds meer op dat de Staat in de toekomst meer en meer aansprakelijk zal worden gesteld voor advocatenkosten als een belastingplichtige een zaak uiteindelijk wint. De rechtbank te Luik besliste daar ook al toe in een geval van een onterechte belasting van de stad Luik (krant 20.10.2005). Nu wordt daar door dit arrest aan toegevoegd dat dit niet enkel geldt voor de uitvoerende macht (de Federale Overheidsdienst Financiën), maar ook voor de wetgevende macht. Zo vernietigde het Arbitragehof midden vorig jaar de retroactieve invoering van een roerende voorheffing van tien procent op liquidatieboni, inkoop eigen aandelen en scheidingsaandelen. De kosten die belastingplichtigen hebben gemaakt om die onterechte belasting terug te vorderen, kunnen zij dus verhalen op de Belgische overheid. Uit dit alles blijkt in elk geval dat onze magistraten meer en meer de mening toegedaan zijn dat in fiscalibus de kosten van een advocaat noodzakelijk zijn opdat een belastingplichtige zich behoorlijk kan verdedigen.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 8 december 2005.