B.T.W. OP VOORDELEN VAN ALLE AARD

Heel wat bedrijven verstrekken voordelen aan hun personeelsleden. Sommige van die voordelen worden belast binnen de directe belastingen als voordeel van alle aard op basis van forfaitaire regels. Maar de vraag is of deze forfaitaire regels ook gelden voor de B.T.W. Het Hof van Justitie vindt van niet als de werknemer een prijs betaalt voor het voordeel.

Als een werknemer de auto van de werkgever regelmatig voor persoonlijke doeleinden gebruikt, zal de fiscus de betrokken werknemer belasten op een voordeel van alle aard. De raming van dat voordeel is in de personenbelasting forfaitair geregeld. Het voordeel is gelijk aan het aantal voor persoonlijk gebruik afgelegde kilometers vermenigvuldigd met een kilometerprijs. Als de werkgever een B.T.W. belastingplichtige is, moet op dat voordeel volgens de Belgische fiscus ook B.T.W. gerekend worden. Neem nu het verstrekken van maaltijden door de werkgever aan de personeelsleden. De Belgische fiscus gaat er van uit dat de verstrekking geschiedt ter uitvoering van een contract onder bezwarende titel tussen werkgever en personeelsleden. De tegenprestatie van de werknemer is ofwel de prijs die hij voor de maaltijd betaalt, ofwel is de maaltijd een bijkomende vergoeding binnen zijn arbeids- of bediendencontract. Dus vindt de fiscus dat B.T.W. op die maaltijden moet gerekend worden. Maar hoeveel B.T.W. moet daar op betaald worden? De fiscus vindt dat er drie mogelijkheden zijn (B.T.W. Commentaar, 12/87). Ofwel wordt B.T.W. geheven over de prijs die door de personeelsleden wordt betaald. Betalen die niets, dan is B.T.W. verschuldigd op het voordeel van alle aard dat door de administratie, bevoegd inzake directe belastingen, wordt aangenomen. Maar indien de administratie oordeelt dat in het geval de werknemer een prijs betaalt, deze niet normaal is, dan moet, voor de berekening van de belasting, het voordeel in natura aan de prijs worden toegevoegd. Neem als voorbeeld een werkgever die zijn werknemers een lunch aanbiedt voor 0,50 EUR (0,41 + 0,09 B.T.W.). Inzake directe belastingen is het voordeel voor een hoofdmaaltijd vastgesteld op 1,09 EUR (0,90 + 0,19 B.T.W.; art. 18 K.B. W.I.B. 1992). Dus zal de B.T.W. controleur B.T.W. berekenen vertrekkende van een bedrag van 1,09 EUR per maaltijd. Hij zal dus de B.T.W. niet beperken tot 0,09 maar het opdrijven tot 0,19. Ondanks het feit dat de werknemer maar 0,09 B.T.W. effectief betaalt.

Zweden

Maar is dit wel de juiste oplossing? Die vraag werd onlangs door een Zweeds bedrijf gesteld aan het Hof van Justitie (20 januari 2005, Zaak C-412/03). Het ging om een bedrijf werkzaam in de hotel en restaurantsector. Aan de 25-koppige staf verstrekt de onderneming in een speciaal daartoe ingerichte kantine lunches tegen een bepaalde prijs. Die kan in de toekomst beneden de kostprijs komen te liggen. Het bedrijf wou weten of in zo'n geval de B.T.W. simpelweg moet geheven worden op de prijs beneden de kostprijs. In een ruling oordeelde de Zweedse fiscus dat B.T.W. moet betaald worden op de kostprijs. Met andere woorden: de Zweedse fiscus dacht er net hetzelfde over als zijn Belgische collega. Maar de Zweedse belastingplichtige was het daar niet mee eens en stapte naar de Zweedse rechtbank die uiteindelijk een prejudiciële vraag stelde aan het Hof van Justitie.

Het Hof stelt dat de maatstaf van heffing voor onder bezwarende titel verrichte goederenleveringen of diensten wordt gevormd door de daartoe door de belastingplichtige werkelijk ontvangen tegenprestatie. Deze tegenprestatie is dus de subjectieve waarde, dat wil zeggen de werkelijk ontvangen waarde, en niet een volgens objectieve maatstaven geschatte waarde. Het Hof besluit dan ook dat de regels voor onttrekkingen niet van toepassing zijn. Die zijn enkel van toepassing als een belastingplichtige de B.T.W. over de aankoop van een voor zijn bedrijf bestemd goed heeft kunnen aftrekken en geen B.T.W. betaalt wanneer hij dit goed voor privé-doeleinden van hemzelf of van zijn personeel aan zijn bedrijfsvermogen onttrekt. Als een tv verkoper een tv meeneemt uit zijn zaak om thuis privé tv te kunnen kijken zou die aldus ongerechtvaardigde voordelen genieten in vergelijking met een eindgebruiker die het goed koopt en hierover B.T.W. moet voldoen. Dezelfde redenering geldt bij de onttrekking van diensten. Maar in de Zweedse vraag gaat het niet om een onttrekking. De werknemer betaalt voor zijn maaltijd. Dus moet in ons voorbeeld B.T.W. gerekend worden van 0,09 en niet 0,19. De B.T.W. is verschuldigd op de subjectieve waarde die de werknemer effectief betaalt voor zijn maaltijd.

Koning auto

Dit arrest is ook van toepassing op de Belgische situatie. De Belgische fiscus beschouwt het verstrekken van een voordeel verkeerdelijk als een onttrekking. Het voorbeeld kan ook toegepast worden op koning auto. Het voordeel voor een auto kan volgens de regels die gelden inzake directe belastingen 1.500 EUR zijn. Stel dat de werkgever een factuur maakt voor dat voordeel van 500 EUR. Dan zal de fiscus inzake personenbelasting toch nog een voordeel van 1.000 EUR belasten in hoofde van de werknemer. Dat is het verschil tussen de objectieve waarde van het voordeel inzake directe belastingen en effectief betaalde subjectieve prijs door de werknemer. Maar de B.T.W. moet enkel gerekend worden op de subjectieve waarde. Dus op 500 EUR. Daar zit dan 86,78 B.T.W. in. Als de B.T.W. zou gerekend worden op een extra voordeel van 1.000 EUR zou de werkgever extra 78,77 EUR B.T.W. moeten betalen (B.T.W. Commentaar, 19/347: vermits de B.T.W. op automobielen maar voor hoogstens de helft aftrekbaar is, moet de B.T.W. maar op een beperkt gedeelte van het bedrag berekend worden).

Via het arrest van het Hof van Justitie kunnen werkgevers dus hun profijt doen. Maar let er wel op dat dit arrest enkel geldt in het geval de werknemer toch een prijs betaalt voor het voordeel. In het geval hij dat niet doet, gaat het om een onttrekking en mag de fiscus de objectieve waarde hanteren om de B.T.W. te berekenen.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 17 februari 2005.