HET GEVAAR VAN KASGELDVENNOOTSCHAPPEN

Kasgeldvennootschappen zijn vennootschappen die op hun actief zo goed als enkel liquiditeiten hebben. Die stammen veelal uit de realisatie van de belangrijkste activa van de vennootschap. Op de winst van die transacties moet nog belasting betaald worden. Op zich niets mis mee. Maar via malafide praktijken wordt die belasting soms nooit betaald. Het Hof te Antwerpen kreeg in de zomer van dit jaar zo’n geval voor de voeten.

Stel dat een vennootschap een belangrijk gebouw verkoopt, dan zal de vennootschap een pak contant geld ontvangen. Maar op de gerealiseerde meerwaarde moet vooralsnog belasting betaald worden. Neem een gebouw met een boekwaarde van 100 dat wordt verkocht tegen 1.000. Dan moet op de 900 meerwaarde nog belasting betaald worden van een goeie 300 (aan 33,99 procent). Die meerwaarde moet niet altijd meteen betaald worden. Als in ons voorbeeld de vennootschap het gebouw dag-op-dag vijf jaar in haar bezit had en minstens de verkoopwaarde (1.000) wordt herbelegd, moet de vennootschap de 300 belasting niet in één keer betalen. De belasting mag dan betaald worden gespreid naar rato van de geboekte afschrijvingen op het geherinvesteerde goed (art. 47 W.I.B. 1992). Neem aan dat we een nieuw gebouw kopen voor 2.000 dat lineair wordt afgeschreven over 30 jaar. De vennootschap moet alsdan de 300 niet in één keer betalen, maar gespreid over 30 jaar. Dus elk jaar 10. Die 10 belasting voelt de vennootschap in de regel nauwelijks. Door eventuele werkingskosten zal de belastbare basis van 30 per jaar niet zelden met kosten geneutraliseerd worden zodat uiteindelijk zelfs geen belasting wordt betaald. Daarbovenop moet rekening gehouden worden met de ontwaarding van het geld. De contante waarde van die 300 belasting gespreid te betalen over 30 jaar op vandaag, zal niet zelden slinken tot minder dan de helft.

Tot dusver is met zo’n vennootschap niets mis. In de jaren negentig hebben zo’n vennootschappen vaak een koper gevonden. De koper werd de nieuwe aandeelhouder, benoemde meteen nieuwe bestuurders en diende dus de herbelegging van de verkoopwaarde nog te realiseren. Maar een aantal kopers vertikten het die herbelegging te doen. Meer nog: zij schreven het geld dat in de vennootschap zat over op hun eigen bankrekening en stuurden de “lege” vennootschap (zonder bemanning aan boord) stuurloos de oceaan op. Uiteraard dat de koper van de aandelen op dat ogenblik flagrant de regels van het spel miskende. Maar de vraag is of in deze de verkoper van de aandelen fout treft. Als die verkoper in alles te goeder trouw was, kan hem of haar niets verweten worden. Maar als hij mee in “de combine” zat, bestaat de kans dat hij wel degelijk een fout beging. De fiscus poogt nu in die malafide gevallen begrijpelijkerwijs de betrokken partijen alsnog te laten opdraaien voor de niet betaalde belasting.

Zo’n geval werd onlangs behandeld door het Hof van Beroep te Antwerpen (Antwerpen, 24 juni 2004, nog niet gepubliceerd). Het ging niet enkel om de verkoop van een gebouw maar vooral om de verkoop van een handelsfonds. Die werden allemaal verkocht. Op de balans van de vennootschap stonden daarna nog 4 mln. EUR liquiditeiten en reeds vooraf bestaande, nog niet betaalde, fiscale schulden voor 1,5 mln. EUR. De liquiditeiten werden uit de vennootschap gehaald door aandelen te kopen van een andere vennootschap die achteraf waardeloos bleken te zijn. Gevolg: de fiscale schulden én de belasting op de gerealiseerde meerwaarde werden nooit betaald.

Actio Pauliana

De fiscus richtte zijn pijlen niet op de verkoper van de aandelen, maar op de koper van het handelsfonds. Die moest dan maar opdraaien voor de niet betaalde belasting. Voor de rechter te Hasselt haalde de fiscus zijn slag thuis. Maar de koper van het handelsfonds stapte naar het Hof van Beroep te Antwerpen. De fiscus argumenteert dat de overdracht van het handelsfonds werd gedaan met bedrieglijk inzicht om het onvermogen te organiseren van de vennootschap en dus de meerwaardebelasting te ontduiken. Om dat te bereiken doet de fiscus een beroep op de actio Pauliana. Wanneer op een bedrieglijke manier de rechten van de fiscus worden miskend, doordat zijn schuldenaar (de verkoper van het handelsfonds) zijn eigen insolvabiliteit organiseert door een overeenkomst te sluiten met een derde-verkrijger (de koper van het handelsfonds), dan kan de fiscus een Pauliaanse vordering instellen. Dus vroeg de fiscus de overeenkomst tot overdracht van het handelsfonds als niet bestaande te beschouwen. Het Hof acht het echter niet bewezen dat de overdracht van het handelsfonds zou doorgevoerd zijn met het oog de belasting te ontduiken. Bovendien merkt het Hof fijntjes op dat als die overdracht van het handelsfonds absoluut nietig zou zijn, zulks tot gevolg zou hebben dat geen overdracht van het handelsfonds zou plaatsgevonden hebben en dus bijgevolg geen meerwaardebelasting zou verschuldigd zijn. De fiscus diende tegen dit arrest geen cassatieverzoek in. Dit is een merkwaardig arrest omdat dezelfde personen zowel de verkopende als de kopende vennootschap bestierden. Koper en verkoper zaten dus in dezelfde boot. Toch willigt het Hof het verzoek van de fiscus niet in.

Les uit dit arrest is dat bij een kasgeldvennootschap de fiscus moet aantonen dat verkoper en/of koper mee in het complot zat(en) om de belasting te ontduiken. De partij die daarbij te goeder trouw handelde, treft geen schuld.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 18 november 2004.