NOG OVER INTERNE MEERWAARDEN

Nogal wat belastingplichtigen hebben de afgelopen jaren de aandelen van hun werkvennootschap met een mooie meerwaarde verkocht aan een zelf opgerichte holding. De fiscus vindt dat zo’n interne meerwaarde belastbaar is aan 33 procent. De rechtbank te Leuven kreeg twee gelijklopende gevallen te behandelen. Maar ze besliste telkens anders.

Als een belastingplichtige aandelen verkoopt aan een vennootschap waarvan hij ook aandeelhouder is, spreekt de fiscus van een interne meerwaarde. Er vindt in dat geval economisch geen verschuiving van vermogen plaats. Alles blijft “in de familie”. In dat geval zijn er gemeenschappelijke belangen. Koper en verkoper zijn economisch geen onafhankelijke partijen. Om zo’n meerwaarde te belasten, grijpt de fiscus steevast naar artikel 90, 1° W.I.B. 1992. Winst of baten die, zelfs occasioneel of toevallig, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, voortkomen uit enige prestatie, verrichting of speculatie of uit diensten bewezen aan derden, worden als diverse inkomsten belast aan 33 procent. Tenzij het gaat om normale verrichtingen van beheer van een privé-vermogen. Wil de fiscus dit artikel toepassen, dan moet hij dus bewijzen dat het om abnormale handelingen gaat die een goede huisvader niet stelt om zijn privé vermogen te beheren.

Deze problematiek kwam reeds aan bod voor de rechtbank te Bergen (zie krant 14.11.2003). De rechter vond dat de fiscus ten onrechte gebruik maakte van artikel 90, 1° W.I.B. 1992. De belastingplichtige kreeg dus gelijk. Nu blijkt dat ook de rechtbank te Leuven twee dergelijke gevallen vonniste in september van dit jaar.

In het eerste geval gaat het om een echtpaar gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen (Rb. Leuven, 19 september 2003). Man en vrouw richten in 1984 vennootschap A op. In 1992 richt de man samen met zijn zoon een tweede vennootschap H op. De mater familias verkoopt in datzelfde jaar haar A aandelen aan H voor 434.000 EUR en realiseert 225.000 EUR meerwaarde. H leent bij een bank meteen 410.000 EUR om het leeuwendeel van de prijs te betalen. Verder factureert H aan A maandelijks beheersvergoedingen die toelaten de intresten van de lening te compenseren binnen H. H betaalt dus geen belasting. De fiscus belast de gerealiseerde meerwaarde als diverse inkomsten. De opgezette constructie had volgens de belastingsinspecteur enkel tot doel de belastbare basis van A te verminderen. Door de gefactureerde beheersvergoeding had A d’er een kost bij die niet belast werd bij H omdat die daar netjes gecompenseerd werd door een even grote interestkost. Moederlief was de winnaar. Zij had een belangrijke som aan de kant. De fiscus ontwikkelt de stelling dat als de zelfstandige beslissingsmacht om al dan niet in te gaan op de verrichting rechtstreeks of onrechtstreeks beïnvloed wordt, het niet gaat om een normaal beheer van privé vermogen. Dus is de meerwaarde te belasten als diverse inkomsten.

De rechter stelt vast dat de moeder maar één enkele handeling stelde: een aandelenverkoop. Met de oprichting van H, het afsluiten van een lening door H en de facturering van de beheerskosten door H aan A heeft zij niets te maken. H is een afzonderlijke rechtspersoon die de fiscus moet erkennen. Dat man en zoon bestuurder waren van H, speelt geen rol. Het is de vennootschap die de handelingen stelde. Bij de toepassing van artikel 90, 1° W.I.B. 1992 kan enkel rekening gehouden worden met de handelingen van de moeder. De fiscus brengt geen elementen aan die aantonen dat een goed huisvader dergelijke verrichting niet zou stellen. Dus kan de fiscus de belasting niet heffen. De aanslag wordt vernietigd. Dat er gemeenschappelijke belangen zijn en dat de onderscheiden partijen geen economisch onafhankelijke partijen zijn, speelt volgens de rechter niet. Enkel het juridische telt.

Schizofrenie

Dezelfde rechtbank kreeg nog een ander geval voorgeschoteld (Rb. Leuven, 12 september 2003). Een apotheker en zijn partner richten in 1986 een vennootschap A op. Begin 1993 richt de partner samen met haar broer H op die meteen zogoed als alle aandelen van de A koopt voor 273.000 EUR. Ook hier betaalt H de prijs van de aandelen A met een banklening en factureert H een maandelijkse beheersvergoeding aan A. De fiscus belast de meerwaarde net zoals in het vorige geval bij de apotheker en zijn partner als divers inkomen. De rechter oordeelt hier echter anders. De rechter vindt dat de winst gerealiseerd bij de verkoop van de aandelen A in 1993 slechts het eindpunt is van een hele operatie ingezet in 1986. Deze winst is het resultaat van een geheel van verrichtingen die niet kunnen beschouwd worden als het normaal beheer van een privé vermogen. Maar nergens motiveert de rechter waarom dat zo is. Hoogstens is tussen de lijnen te lezen dat als de verkoper zelf voor de meerwaarde van de aandelen zorgde, dit geen normale verrichting is binnen het beheer van een privé vermogen. Hier krijgt de fiscus dus gelijk. Het moet gezegd dat de rechter in dit vonnis wegkomt met een eufemistisch uitgedrukt erg korte motivatie. Een vonnis dat dus zeker voor kritiek vatbaar is.

Al bij al merkwaardig dat dezelfde rechtbank in gelijke gevallen anders beslist. De advocaat die de belastingplichtigen verdedigde was in beide gevallen dezelfde. De rechter verschilde. Maar dat neemt niet weg dat de rechtbank van Leuven aan enige vorm van schizofrenie lijdt.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 26 december 2003.