KAN ONTVANGER BANKGEHEIM DOORBREKEN?

Het fiscaal bankgeheim is dezer dagen aan de orde. Onlangs werd KBC door de rechtbank te Gent verplicht te antwoorden op een vraag om inlichtingen rond een “off shore” vennootschap. Rond hetzelfde tijdstip deed het Hof te Luik dat met Fortis Bank.

De fiscus moet niet alleen de belasting vestigen, hij stelt ook alles in het werk die betaald te krijgen. Dat is de taak van de ontvanger der belastingen. In het kader van zo’n invordering, slaagde een ontvanger er niet in de gevraagde som te innen. De fiscus wist dat de belastingschuldige een bankrekening had bij Fortis. Daarom stuurde de ontvanger midden 1999 een vraag om inlichtingen naar de bank om kopieën van de rekeninguittreksels te krijgen. De fiscus steunde zijn vraag op art. 319bis W.I.B. 1992: ontvangers beschikken over alle onderzoeksbevoegdheden die het wetboek bevat teneinde de vermogenssituatie van de schuldenaar te bepalen met het oog op het invorderen van de belasting. Dus mag een ontvanger net zoals een belastinginspecteur een vraag om inlichtingen sturen naar personen die hem informatie kunnen geven rond een vermogenstoestand. Fortis vond dat dit artikel moet wijken voor het fiscaal bankgeheim. De administratie der directe belastingen is niet gemachtigd te snuisteren in de boeken van de bank, tenzij een onderzoek van de belastingtoestand van de bank zélf concrete elementen aan het licht brengt die het bestaan of de voorbereiding van een mechanisme van belastingontduiking bij één van hun klanten kunnen doen vermoeden (art. 318, eerste lid W.I.B. 1992). In de lijn van deze uitzondering besliste Fortis niet te antwoorden op de vraag van de fiscus. De fiscus had niet tijdens een controle van de bank zelf een mechanisme van belastingontduiking ontdekt in de rekeningen van de geviseerde belastingplichtige.

De ontvanger was het met dit standpunt niet eens en stapte begin 2002 naar de rechtbank van eerste aanleg te Luik. Hij vroeg de rechtbank Fortis te verplichten vooralsnog op de vraag te antwoorden. Volgens de fiscus speelde het bankgeheim niet. Het artikel 319bis verwijst niet naar art. 318 W.I.B. 1992. Het artikel dat de ontvanger de macht geeft gegevens rond de vermogenstoestand van een belastingschuldige te verzamelen, roept de beperking van het fiscaal bankgeheim niet in. Dus kan Fortis er zich niet op steunen. De rechtbank was het met dit standpunt niet eens. De magistraten deden een beroep op de parlementaire voorbereidingen. Bij de introductie van art. 319bis W.I.B. 1992 stelde de vertegenwoordiger van de minister dat het artikel tot doel had dezelfde machten toe te kennen die belastinginspecteurs hebben aan de ontvangers. Dus met dezelfde mogelijkheden en beperkingen. De rechtbank besloot de vraag van de fiscus af te wijzen (Rb. Luik, 9 oktober 2002). Ook de ontvanger moet het fiscaal bankgeheim eerbiedigen.

Art. 877 Ger.W.

Maar de fiscus ging door en stapte naar het Luikse hof van beroep. Het hof vindt dat een artikel uit het Gerechtelijk Wetboek kan losgelaten worden op de problematiek die haar werd voorgelegd. Art. 877 Ger.W. stelt dat als gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens bestaan dat een partij of een derde een stuk onder zich heeft dat het bewijs inhoudt van een ter zake dienend feit, de rechter kan bevelen dat het stuk of een eensluidend verklaard afschrift ervan bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd. Het hof te Luik vindt nu dat het perfect legitiem is dat de administratie kan profiteren van dit artikel op dezelfde wijze als een rechter dat kan. Dus beveelt het Hof de Fortis Bank de gevraagde uittreksels over te leggen (Luik, 28 november 2003).

Een merkwaardig arrest. Tijdens het geding stelden zowel fiscus als Fortis dat zij het geschil wensten te beslechten op basis van de fiscale bepalingen. Nergens beroepen partijen zich op art. 877 Ger.W. Dus vroegen zij het hof te oordelen over hun geschil: de primauteit van het fiscaal bankgeheim op het recht van de ontvanger gegevens te verzamelen omtrent de vermogenssituatie van de schuldenaar. Maar het hof besliste anders. De rechters vinden dat de toepassing van art. 877 Ger.W. tot meer rechtszekerheid leidt. Maar kan art. 877 Ger.W. de louter fiscale bepalingen opzij schuiven? Een uiterst betwistbare stelling. Het bankgeheim is in fiscalibus absoluut. De rechter heeft daar geen appreciatiebevoegdheid over. Ongetwijfeld voer voor Cassatie. Maar als dit zou bevestigd worden, zou dit betekenen dat elk fiscaal bankgeheim door de ontvanger kan doorbroken worden. Als deze daarbij lucht krijgt van feiten die aanleiding zouden kunnen geven tot extra taxatie, kan hij deze meedelen aan de belastinginspecteur die dan de extra belasting kan inkohieren. Op die wijze zou het fiscaal bankgeheim simpelweg kunnen doorbroken worden. Geen goed vooruitzicht. De timing kan in elk geval niet slechter. Nu de Belg aan het nadenken is of hij al dan niet het “Groot Pardon” zal gebruiken, zal hij nog minder vertrouwen krijgen in de toekomst van het fiscaal bankgeheim in dit land.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 18 december 2003.