FISCUS MAG NIET EISEN NAAR ZIJN BUREAU TE KOMEN

Veel, zoniet alle Belgen krijgen een kriebelend gevoel in de buik als de fiscus meedeelt even langs te komen om de aangegeven belastbare inkomsten te controleren. Bij zo’n controle moeten regels gevolgd worden die ingeschreven staan in het Wetboek Inkomstenbelastingen. Eén van die regels is dat de fiscus tot bij de belastingplichtige moet afzakken. Hij mag dus niet eisen dat de belastingbetaler op zijn bureau verschijnt. Vraag is wat de gevolgen zijn als de administratie dat toch doet. Twee vonnissen van de rechtbanken te Brussel en te Luik zeggen dat de aanslag alsdan nietig is.

Elke Belg moet zijn belastbare inkomsten via de aangifteplicht melden aan de fiscus. Die fiscus heeft het recht om de belastbare inkomsten te controleren. Dat is niet anders dan een gezond principe. Op basis van de wet moet de fiscus controleren of de aangegeven inkomsten stroken met de werkelijkheid. Om die controle te organiseren staan in het Wetboek Inkomstenbelastingen (W.I.B. 1992) duidelijke afspraken. De basisregel is dat eenieder die inkomstenbelastingen aangeeft, verplicht is de administratie, op haar verzoek, zonder verplaatsing, met het oog op de controle ervan, alle boeken en bescheiden voor te leggen die noodzakelijk zijn om het bedrag van de belastbare inkomsten te bepalen (art. 315, eerste lid W.I.B. 1992). Een erg ruime tekst. De wet somt niet limitatief op welke stukken moeten voorgelegd worden aan de fiscus. Enkel het principe wordt gesteld. Maar naast deze regel heeft de passus “zonder verplaatsing” al tot discussies geleid. Deze passus slaat op de belastingplichtige en niet op de administratie. Het is dus de fiscus die naar de belastingplichtige moet toekomen. Soms wordt een belastingplichtige vriendelijk uitgenodigd om naar het kantoor van de belastinginspecteur te komen. Daar moet de belastingplichtige geen gevolg aan geven. De tekst van art. 315, eerste lid W.I.B. 1992 is op dat vlak erg duidelijk.

Van Dale

Meteen ligt de vraag open of de belastingplichtige verplicht is de documenten waar de fiscus om vraagt, niet te brengen maar op te sturen naar het kantoor van de belastingcontroleur. De fiscus zal die vraag vaak beantwoorden met een “ja” door te verwijzen naar art. 316 W.I.B. 1992. Dat artikel stelt dat eenieder verplicht is de administratie, op haar verzoek, schriftelijk alle inlichtingen te verstrekken die van hem worden gevorderd met het oog op het onderzoek van zijn fiscale toestand. De belastingplichtige moet dus alle inlichtingen waar de fiscus om vraagt, schriftelijk verstrekken. Stel dat de fiscus vraagt waarom bij een gebouw voor een afschrijvingspercentage van 20 jaar werd gekozen, dan moet de belastingplichtige daarop antwoorden. Maar als de fiscus ook naar de afschrijvingstabel vraagt, moet de belastingplichtige dan meteen de tabel als bijlage meesturen bij zijn brief? Doorgewinterde fiscale pleiters zullen op deze vraag antwoorden met een “neen”. Als motivatie verwijzen ze steevast naar de term “vraag om inlichtingen”. Dat is geen vraag om “boeken en bescheiden” toe sturen naar de fiscus. Inlichtingen zijn immers volgens Van Dale “nadere mededeling, verklaring, toelichting, opheldering, informatie”. Om de deur niet helemaal dicht te klappen, zullen die pleiters hun antwoord op een vraag om inlichtingen waar naar stukken wordt gevraagd, sluiten met een passus die stelt dat de gevraagde documenten ter beschikking liggen bij de belastingplichtige. Een duidelijke verwijzing naar “zonder verplaatsing” in de tekst van art. 315, eerste lid W.I.B. 1992. De fiscus ziet dat allemaal niet graag gebeuren want zo kost het controlewerk extra tijd. Maar dit zijn de regels.

Uiteraard bestaat een andere praktijk in het fiscale metier. Het is de gewoonte op vraag van de fiscus stukken mee te sturen zoals overeenkomsten, copies van facturen en fracties van de boekhouding. Als de fiscus erom vraagt zal een belastingplichtige zelfs zijn hele boekhouding afleveren op het kantoor van de belastingcontroleur. Alhoewel dat dus niet moet, zullen veel belastingplichtigen op deze vraag ingaan. Een belastingconsulent kent deze regels maar zal deze zelden ten spits drijven. Met de fiscus moet samengewerkt worden. Elke belastingplichtige wil zijn controleur niet voor het hoofd stoten. En met die invloed weet die controleur veel te bereiken op dit vlak. Op zich allemaal een steriele discussie. Als de fiscus de documenten niet spontaan krijgt, kan hij ze toch minstens komen inkijken bij de belastingplichtige. Een ambtenaar van de B.T.W. beschikt daarbij zelfs over een extra vinnig wapen. Die heeft het recht om de boeken, stukken en zelfs copies van relevante computerbestanden, tegen afgifte van een ontvangstbewijs te behouden. Dat meeneemrecht bestaat echter niet ten aanzien van de boeken die niet zijn afgesloten (art. 61, § 2 W.B.T.W.).

Nietige aanslag

Maar wat als de fiscus toch in weerwil van de wettelijke bepalingen van de belastingplichtige eist dat die zijn boeken en bescheiden binnenbrengt op het kantoor van de belastingplichtige? Zo’n geval werd in twee recente vonnissen behandeld (Brussel, 19 september 2002, T.F.R., 2003/49 en Luik, 28 oktober 2002, T.F.R., 3003/17). In beide gevallen oordeelt de rechter dat het art. 315 W.I.B. 1992 zich niet verzet tegen een verplaatsing van de boeken en bescheiden naar het controlekantoor. Maar als de fiscus in zijn schrijven dreigt met sancties als dat niet gebeurt, wordt art. 315 W.I.B. 1992 geschonden. Dat is ook het geval wanneer de fiscus de belastingplichtige schriftelijk uitnodigt om dergelijke stukken bij hem binnen te brengen zonder in de brief duidelijk te stellen dat de belastingplichtige daar niet toe gehouden is. Ook in dat geval maakt de administratie zich schuldig aan machtsoverschrijding. Mooi detail is dat de rechtbank in zo’n geval vindt dat de regels van de “fair play” zijn geschonden. Die maken immers deel uit van de principes van behoorlijk bestuur. Maar wat is nu het gevolg van de schending van art. 315 W.I.B. 1992? Beide rechters verbinden daar een zware sanctie aan. De aanslag die volgt op zo’n inbreuk, is nietig, tenzij hij is gevestigd op basis van andere gegevens. Is dat laatste niet het geval, dan moet de fiscus, als die vooralsnog wil taxeren, opnieuw beginnen.

Harde vonnissen voor de fiscus. Maar logisch. Procedureregels zijn er om gevolgd te worden. De stelling die men af en toe hoort dat procedureregels worden misbruikt, is zeker in een geval zoals in beide vonnissen wordt behandeld, onterecht. Sommigen zullen daarop zeggen dat als de belastingaanslag naar inhoud terecht is, verkeerd toegepaste procedureregels de aanslag nooit in het gedrang kunnen brengen. Dat is fout. De fiscus bezit zeer krachtige bewijsmiddelen om een aanslag te vestigen. Hij beschikt niet alleen over alle burgerrechtelijke bewijsmiddelen (met uitzondering van de eed). Daarbovenop bedeelt het wetboek de administratie nog met extra bewijsmiddelen. Denk maar aan de indiciaire aanslag, de taxatie bij vergelijking en uiteraard de alom gekende en gevreesde anti-rechtsmisbruikbepaling ingebed in art. 344 W.I.B. 1992. Dat daarbij procedureregels moeten gevolgd worden, is de evidentie zelf. Dat is de regel in een rechtstaat. Regels moeten er voor zorgen dat willekeur in de kiem wordt gesmoord.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 4 juli 2003.