MAG DE FISCUS EEN PROCES-VERBAAL OPSTELLEN?

Als de fiscus de ingediende aangifte van een belastingplichtige wil wijzigen, moet hij in onze rechtstaat zijn gelijk bewijzen. In principe mag hij daartoe alle bewijsmiddelen die bestaan in het gemene recht gebruiken van feitelijke vermoedens tot getuigenbewijs, met uitzondering van de eed. Om het bewijs te leveren kan hij een proces-verbaal opstellen waarin de inspecteur erkent dat hij de inbreuk heeft vastgesteld. Maar de bewijskracht van zo’n proces-verbaal verschilt nogal of het naar boven komt inzake B.T.W. of inzake directe belastingen.

In het B.T.W. Wetboek hebben de processen-verbaal een flinke betekenis en dus bewijskracht. Een en ander is daar wettelijk geregeld. Ambtenaren van de B.T.W. Administratie kunnen B.T.W. overtredingen aantonen of ertoe bijdragen die aan te tonen via processen-verbaal opgemaakt door ambtenaren van de Federale Overheidsdienst (FOD) Financiën. Een krachtig bewijsmiddel vermits de processen-verbaal inzake B.T.W. bewijs leveren zolang het tegendeel niet is bewezen (art. 59, § 1 W.B.T.W.). De fiscus kan dus zelf zijn bewijs creëren. De fiscus definieert een proces-verbaal als een akte waarin een ambtenaar van de FOD Financiën zijn “benaarstigingen, zijn opzoekingen, de verkregen inlichtingen, de materiële vaststellingen van bepaalde feiten en de aan hem afgelegde verklaringen” optekent (B.T.W. Handleiding nr. 590 e.v.). Alle ambtenaren van het Ministerie van Financiën die de eed van het Rijkspersoneel hebben afgelegd, zijn bevoegd proces-verbaal op te maken. De bewijskracht van een proces-verbaal strekt zich uit tot alle handelingen die de ambtenaren verklaren gesteld te hebben en alle feiten waarvan zij verklaren getuige te zijn geweest. In een proces-verbaal zal de ambtenaar zo goed als steeds schrijven wat hij ontdekt heeft in de stukken die hij heeft onderzocht. Tevens zal hij de verklaringen die werden afgelegd en, meer algemeen, al wat hij gezien, gehoord of anders waargenomen heeft voor zover de vaststellingen binnen het kader van hun opdracht blijven, opschrijven. Maar vanzelfsprekend geldt de bewijskracht van het proces-verbaal niet voor de gevolgtrekkingen die de verbalisanten uit hun vaststellingen afleiden. Deze gevolgtrekkingen blijven aan de controle van onze hoven en rechtbanken onderworpen zoals alle andere vermoedens. Alleen de vaststellingen krijgen dus de bijzondere bewijskracht dat zij gelden tot het tegendeel wordt vastgesteld. Volgens de B.T.W. Administratie is een proces-verbaal vooral nuttig voor het vaststellen van feiten en inbreuken die een vluchtig karakter hebben, zoals het slachten van een dier, het vervoeren van een goed, het laden of lossen van een goed, het niet onmiddellijk factureren van bepaalde leveringen of diensten wanneer de onmiddellijke facturering verplicht is, de weigering boeken of bescheiden voor te leggen of inlichtingen te verstrekken.

Jehova

Zo gaan soms twee ambtenaren incognito middagmalen in een restaurant. Ze zullen dan met spanning wachten of zij bij betaling het zo gekende “B.T.W. bonnetje” krijgen. Krijgen ze dat niet, dan schrijven ze dat in een proces-verbaal dat toegestuurd wordt naar de inspecteur die de horecazaak zal controleren. Die kan dan op basis van deze vaststelling de horeca uitbater aan de tand voelen en nagaan of ondanks het niet uitreiken van het B.T.W. bonnetje, de ontvangen inkomsten toch zijn aangegeven. Is dat niet het geval (of kan de horeca uitbater dat niet bewijzen) dan zal de inspecteur in niet weinig gevallen pogen een bedrag te onderhandelen van aldus niet aangegeven omzet. Als een horeca uitbater aan een tafeltje twee mensen duchtig het aantal klanten ziet tellen, weet hij meteen hoe laat het is. Ook dat kunnen ze vermelden in een proces-verbaal. De inspecteur zal dan nagaan of die dag minstens het aantal getelde “couverts” zijn aangegeven. Buitendiensten lopen soms ook rond in nieuwe verkavelingen waar duchtig gebouwd en getimmerd wordt. Ze schrijven dan op welke vrachtwagen waar geparkeerd stond en hoe lang. Dat de naam van de aannemer niet in koeien van letters op het voertuig staat, is geen beletsel. De ambtenaren hebben aan de nummerplaat genoeg. Zij kunnen immers aan de hand daarvan de eigenaar van de bestelwagen probleemloos lokaliseren. Dus als twee mannen in een villawijk rondlopen met een valiesje, moet je niet meteen denken aan getuigen van Jehova. Het kan ook de fiscus zijn! Waar geloof en beteugeling elkaar kunnen treffen …

Opdat een proces-verbaal geldig zou zijn moeten vier vermeldingen erin voorkomen: (a) de naam en de hoedanigheid van de opsteller die daartoe bevoegd is, (b) de datum waarop de vaststellingen zijn gedaan, (c) op nauwkeurige en omstandige wijze de gedane vaststellingen weergeven en (d) gedagtekend en ondertekend zijn door de ambtenaar die het opgesteld heeft. Volgens de fiscus verplicht geen enkele wetsbepaling de ambtenaren hun proces-verbaal binnen een bepaalde termijn op te stellen. De B.T.W. fiscus haast zich wel daaraan toe te voegen dat een vlugge opstelling een grotere waarborg biedt voor de nauwkeurigheid van de inhoud die daardoor bijgevolg aan geloofwaardigheid wint. Maar het feit dat een proces-verbaal bijvoorbeeld pas na het overlijden van de overtreder opgesteld wordt, is geen oorzaak van nietigheid. Een proces-verbaal kan zelfs nog worden opgemaakt wanneer de betwisting reeds voor de rechtbank aanhangig is.

Directe belastingen

Aan minister REYNDERS werd onlangs de vraag gesteld of een proces-verbaal inzake directe belastingen dezelfde bijzondere bewijskracht heeft als inzake B.T.W. (QRVA 50 159, p. 20478). Het Wetboek inkomstenbelastingen (art. 300, § 1 W.I.B. 1992) en het bijbehorende koninklijk besluit (art. 176 K.B. W.I.B. 1992) bevatten de wettelijke en reglementaire bepalingen aangaande het proces-verbaal inzake directe belastingen. Deze wetteksten bepalen dat ambtenaren van de Administratie der directe belastingen processen-verbaal inzake directe belastingen kunnen opstellen. Die processen-verbaal, waarbij eventueel de schriftelijke uitleg van de overtreders wordt gevoegd, worden opgesteld ten verzoeke van de Minister van Financiën, op vervolging en benaarstiging van de directeur van de directe belastingen.

De wet kent aan de processen-verbaal bewijskracht toe omdat vertrouwen wordt gesteld in de ambtenaren die er de auteurs van zijn. Die akten hebben echter slechts wettelijke bewijskracht indien de verbalisant de feiten persoonlijk heeft vastgesteld. Maar aangezien de wet niet zegt dat de opgestelde processen-verbaal bewijskracht hebben tot bewijs van het tegendeel, hebben die akten slechts de waarde van gewone inlichtingen onderworpen aan de soevereine beoordeling van de rechter. Dus de bijzondere bewijskracht die geldt inzake processen-verbaal opgesteld in het kader van de B.T.W., geldt uitdrukkelijk niet voor de processen verbaal inzake directe belastingen. Wat betekent dat zij niet zo krachtig zijn als deze opgemaakt in het kader van het Wetboek B.T.W. Minister REYNDERS vestigt wel de aandacht op het feit dat de ambtenaren bevoegd voor de directe belastingen het recht van vrije toegang tot de beroepslokalen hebben van de belastingplichtigen. Indien nodig dienen de betrokken ambtenaren zich te legitimeren door hun aanstellingsbewijs te tonen, maar zij zijn niet verplicht dit spontaan te doen. De gecontroleerde belastingplichtigen hebben uiteraard het recht om, voorafgaand aan de controle, het aanstellingsbewijs van de controleur te vragen. Maar een proces-verbaal van een ambtenaar van de directe belastingen moet door een belastingplichtige niet noodzakelijk ontkracht worden. De wet kent er geen automatische bewijskracht aan toe.

Wet Franchimont

In zijn antwoord stelt REYNDERS ook dat de wet Franchimont (art. 8 van de wet van 12.03.1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek) niet geldt bij het administratief onderzoek gevoerd door de ambtenaren bevoegd voor de directe belastingen. Dus naar de mening van de minister zijn de regels die gelden bij strafrechtspleging niet van toepassing bij een administratief onderzoek zowel inzake directe belastingen als B.T.W. Wat maakt dat de ambtenaar van de directe belastingen of de B.T.W. Administratie niet moet ingaan op de vraag van de belastingplichtige om kosteloos een kopie van het proces-verbaal te krijgen (zoals art. 28quinquies, § 2 Wetboek van Strafvordering voorschrijft). Maar eenmaal de fiscus zijn onderzoek heeft beëindigd, kan elke belastingplichtige de openbaarheid van bestuur (wet van 11.04.1994, B.S., 30.06.1994) inzage krijgen van zijn dossier en dus van alle stukken die in zijn dossier zitten. Dus uiteraard ook van de processen-verbaal.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 18 april 2003.