FUSION "A L’ANGLAISE" KAN ZONDER UITGIFTE NIEUWE AANDELEN

De inbreng van aandelen door een vennootschap in een andere vennootschap kan sinds midden 1997 in sommige gevallen met vrijstelling van registratierechten. Om die vrijstelling te bekomen moet de inbreng uitsluitend door uitgifte van aandelen of nieuwe deelbewijzen van de verkrijgende vennootschap vergoed worden. Sommigen interpreteerden deze voorwaarde erg strikt: er moeten bij de inbreng nieuwe aandelen uitgegeven worden om de vrijstelling te krijgen. Minister REYNDERS stelde onlangs dat het niet noodzakelijk om werkelijk nieuwe aandelen moet gaan.

België heeft de afgelopen jaren zijn best gedaan om ons land op de Europese kaart te zetten als fiscaalvriendelijk holdingland. Dat is vooral bereikt door begin van de negentigerjaren de vrijstelling voor meerwaarden verwezenlijkt op aandelen volledig vrij te stellen binnen de vennootschapsbelasting (art 192, § 1, eerste lid W.I.B. 1992). Op voorwaarde dat de eventuele inkomsten van die aandelen in aanmerking komen voor de aftrek als definitief belaste inkomsten (art. 202 en 203 W.I.B. 1992). De invoering van deze belastingvrijstelling is door vele Belgen bijzonder goed gesmaakt toen de beurzen eind van de vorige eeuw nog schitterend scoorden. Vandaag een aandeel kopen voor 100 en via zuivere speculatie dat morgen kunnen verkopen voor 120, levert een van elke belasting vrijgestelde meerwaarde van 20. Zelfs speculatieve meerwaarden zijn dus vrijgesteld. Dat is in de personenbelasting niet steeds het geval. Van zodra de fiscus kan aantonen dat een belastingplichtige meerwaarden op aandelen behaalde via abnormale speculatieve handelingen, kan hij de behaalde meerwaarde belasten aan 33 procent (art. 90, 1° en 171, 1°, a W.I.B. 1992). Een abnormale speculatieve meerwaarde is een meerwaarde behaald op een wijze die een doorsnee goede huisvader niet zou riskeren. Neem als voorbeeld een doorsnee huisvader die 20 miljoen leent bij de bank en erin slaagt mooie meerwaarden te behalen op korte termijn. Een normaal huisvader zal zo’n uit de kluiten gewassen som niet lenen om zijn heil te zoeken op de beurs. De gerealiseerde meerwaarden zijn dus abnormaal.

Maar het werk was niet af. Op inbreng in kapitaal van aandelen in een vennootschap moet in de regel een registratierecht betaald worden van 0,5 procent (dit geldt voor inbreng van alle roerende goederen in burgerlijke of handelsvennootschappen; art. 115 W.Reg.). Stel dat twee vennootschappen samen de meerderheid hebben in een vennootschap D. Elk afzonderlijk hebben ze dat niet. Om hun belang in D te verankeren besluiten ze elk hun aandelenpakket in te brengen in een gezamenlijke tussenholding. Die tussenholding zal dan de meerderheid in D hebben. Wat de raad van bestuur van de tussenholding beslist zal dus bindend zijn voor D. De twee moederondernemingen gaan dus hun belangen tezamen brengen in één nieuwe vennootschap. Daartoe staan ze de aandelen die ze elk hebben in D af aan een nieuwe vennootschap. Die tussenholding zal die inbreng vergoeden met nieuw gecreëerde aandelen van de tussenholding zelf. Het gaat in zo’n geval om loutere aandelenruil. De aandelen D worden door elke moederonderneming geruild tegen de aandelen van de nieuw opgerichte tussenholding. Feitelijk wordt een fusie gerealiseerd van de vennootschap waarvan de aandelen worden ingebracht met de vennootschap waarin deze aandelen worden ingebracht. Deze herstructurering wordt steevast fusie "à l’anglaise" genoemd. Een aandeelhoudersovereenkomst zou ook geholpen hebben om het beleid te verankeren. Maar een tussenholding is een erg robuust middel. De twee moederondernemingen zullen nu wel verplicht zijn ene gezamenlijk beleid uit te werken middels de raad van bestuur van de tussenholding. De oprichting van de tussenholding kan echter duur worden als de in te brengen aandelen van D een hoge waarde hebben. Stel dat die 10 mln. euro waard zijn, dan zou op de inbreng binnen de gemene regels van het registratiewetboek een registratierecht verschuldigd zijn van 50.000 euro. Een som waar een ondernemer toch al even bij stilstaat. Zeker als het om belastingen gaat.

Vandaar dat de regering in 1998 een systeem invoerde waarbij vrijstelling van registratierecht kan bekomen worden bij dergelijke operaties (art. 117, § 3 W.Reg. ingevoegd door Wet 22.12.1998, B.S., 15.01.1999; deze wet trad retro actief in werking vanaf 1 juli 1997). Bij de invoering verwees de regering naar de Richtlijn van de Raad van 23 juli 1990 (90/434/EEG) betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten. Deze richtlijn voorziet dat de lidstaten voor die verrichtingen een neutraal fiscale regeling toepassen. Tot eind 1998 genoten alleen fusies, splitsingen en inbrengen van één of meer bedrijfstakken van dergelijk stelsel. Het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten voorzag niet dat die transacties vrijgesteld zijn van het recht van inbreng van een half procent. Vandaar dat de regering deze vrijstelling ook invoerde voor de geschetste aandelenruil. De kroon op het werk. Het doorschuiven van aandelen van de ene naar de andere vennootschap kon al belastingvrij zelfs bij het nemen van de meerwaarde. Voortaan kon ook de inbreng zelf vrij van registratierechten.

Maar aan de vrijstelling zijn uiteraard een aantal strikte voorwaarden verbonden. Vooreerst moeten de inbrengen tot gevolg hebben dat de vennootschap bij wie de inbreng gebeurt, ten minste 75 procent van het maatschappelijk kapitaal verwerft van de vennootschap waarvan de aandelen of deelbewijzen zijn ingebracht. Welk stemrecht die aandelen samen opleveren, speelt geen rol. In ons voorbeeld moet de tussenholding dus minstens 75 procent van D bezitten. Wanneer dat percentage ten gevolge van verscheidene inbrengen is bereikt, is de vrijstelling alleen toepasselijk op de inbrengen die het bereiken van het percentage mogelijk hebben gemaakt, alsmede op de daaropvolgende inbrengen. Verder moet de vennootschap die verkrijgt (in ons voorbeeld de tussenvennootschap) en de vennootschap waarvan de aandelen of deelbewijzen zijn ingebracht (D), beide hun zetel van werkelijke leiding of hun statutaire zetel hebben op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Gemeenschappen. De akte van inbreng moet vermelden dat bij de inbreng ten minste 75 procent van het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap waarvan de aandelen of deelbewijzen zijn ingebracht, door de verwervende (tussen)vennootschap wordt verkregen. Dat deze voorwaarde is ingelost moet in een attest van een bedrijfsrevisor worden bevestigd. Dat attest moet trouwens aan de akte worden aangehecht.

Tevens moet de inbreng uitsluitend door uitgifte van aandelen of nieuwe deelbewijzen van de verkrijgende vennootschap vergoed worden. Daarbovenop mag een storting in contanten gedaan worden die evenwel het tiende van de nominale waarde van de toegekende maatschappelijke aandelen of deelbewijzen niet mag overschrijden. De wet stelt dus duidelijk dat bij de inbreng van de aandelen D in de tussenvennootschap, de tussenvennootschap deze inbreng moet vergoeden door uitgifte van aandelen of nieuwe deelbewijzen. Maar in sommige omstandigheden is de vergoeding van een dergelijke inbreng in natura met de uitgifte van nieuwe aandelen niet wenselijk. Partijen wensen niet altijd over te gaan tot het laten drukken van nieuwe aandelen. Stel dat maar een beperkt aantal aandeelhouders bestaan en zij elk een inbreng doen in evenredigheid tot hun aandelenbezit. Als er maar één aandeelhouder is binnen de tussenvennootschap, dan is bij de inbreng de creatie van nieuwe aandelen zo goed als steeds overbodig. Aan minister REYNDERS werd gevraagd of de vrijstelling van registratierechten toch behouden blijft als de inbreng niet vergoed wordt door uitgifte van nieuwe aandelen maar naar aanleiding van de inbreng enkel de fractiewaarde of de nominale waarde van de bestaande aandelen opgetrokken wordt zonder enige opleg in geld (QRVA 50 088, Kamer, vraag nr. 461 van mevrouw Simonne Creyf van 26.09..2000, p. 10171). Minister REYNDERS antwoordt dat wordt aangenomen dat voldaan is aan de binnen de wet gestelde eis als de ingebrachte aandelenparticipatie uitsluitend vergolden wordt door de aanpassing van de fractiewaarde of van de nominale waarde van de bestaande aandelen van de verkrijgende vennootschap. De minister geeft dus een positief antwoord.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 21 september 2001.